Proverbs 1:32-33

72) afkering

Te weten, waardoor zij zich afwenden van de lering en vermaning der wijsheid.

73) zal hen doden,

Te weten, de slechten; hetwelk geschiedt door middel van de overheid, of andere middelen en van God zelf.

74) voorspoed

Versta, die zij of andere bozen menigmaal in dit leven hebben, waardoor zij in hunne afwijking gestijfd worden.

75) zeker wonen,

Hebreeuws, in, of met zekerheid; dat is, niet alleen zonder kwade bejegening, maar ook zonder vrees daarvan. Dezelfde manier van spreken is Lev. 25:18; Deut. 33:12; Jes. 47:8; Jer. 23:6; Ezech. 39:26, enz.

Le 25.18 De 33.12 Isa 47.8 Jer 23.6 Eze 39.26

Jeremiah 46:27

69) zaad uit het land hunner gevangenis;

Dat is nakomelingen.

70) verschrikken.

Of, sidderen, beven.

Amos 6:1

1) den

In het veelvoudig getal.

2) gerusten

Of, gemakkelijken, die op hun gemak in weelde leven, verg. Jer. 48:11, waar van Moab gezegd wordt dat hij van zijne jeugd af gerust, of op zijn gemak in stilte geweest is, geen overlast lijdende, noch vrezende.

Jer 48.11

3) Sion,

Dit ging Juda aan, waarvan Jeruzalem de hoofdstad was, en op Zion het koninklijke slot.

4) zekeren

Dat is, zorgelozen; verg. Richt. 18:27, waar van La‹s gezegd wordt dat het een stil en zeker volk was; en Ezech. 30:9, Chus der zekerheid, of des vertrouwens; dat is, dat zekere, of zorgeloze Chus, of den zekeren Chus; dat is, de zekere zorgeloze Moren. Anders: die op den berg van Samaria vertrouwen; of zich verlaten, en daarop zeker zijn en zorgeloos; de zin opeen uitkomende, doch in den tekst is gelet op de samenvoeging der beide leden.

Jud 18.27 Eze 30.9

5) voornaamste zijn

Of, vermaardste, beroemste. Zie van het Hebr. woord Spreuk. 4:7. Dir duiden sommigen op de beide bergen van Zion em Samaria, maar het voorgaande slaat op de hoofden van Juda en Isra‰l, die op deze bergen hunne residentie hadden, in de beide hoofdsteden, zijnde de voornaamste onder de hoofden van het volk.

Pr 4.7

6) eerstelingen der volken,

De twaalf stammem, die God van alle andere volken afgezonderd en tot zijn volk had aangenomen. Zie Exod. 19:5; Jer. 2:3.

Ex 19.5 Jer 2.3

7) komen.

Om aldaar van hunne hoofden raad en daad [gelijk men zegt] te halen, Juda en Benjamin te Jeruzalem, en de tien stammen te Samaria. Hebr. het huis Isra‰l komen, of zullen komen. God spreekt het wee over deze hoofden, omdat zij zich [gelijk volgt] in deze heerlijke plaatsen, [die zij door Gods goedheid bewoonden] en deze grote waardigheid, zo ondankbaar jegens Hem bewezen.

Copyright information for DutKant