Proverbs 15:16-17

34) onrust

Of, beroerte, of kwelling; te weten, die voortkomt uit een kwade conscientie en een mistrouwen van de gunst des Heeren, en dienvolgens niet verenigd met de vreze Gods. Vergelijk onder Spreuk. 16:8.

Pr 16.8
35) gerecht

Het Hebreeuwse woord, hier overgezet gerecht, betekent eigenlijk teerkost, die men op de reis medeneemt, Jer. 40:5; maar het wordt ook voor anderen kost genomen, 2 Kon. 25:30; Jer. 52:34, en Spreuk. 15:17.

Jer 40.5 2Ki 25.30 Jer 52.34 Pr 15.17

Proverbs 17:1

1) geslachte

Hebreeuws, slachting. Het Hebreeuwse woord betekent wel meest beesten, die ter offerande geslacht worden, maar het betekent ook die ter spijs en ter maaltijd bereid zijn; gelijk hier en Gen. 31:54. Zie de aantekening aldaar.

Ge 31.54

2) met twist.

Hebreeuws, van den twist; dat is waar twist bij is.

Ecclesiastes 4:5

7) De zot

De schrift noemt zotheid, of dwaasheid, al hetgeen tegen Gods Woord strijdt; hier is een zot zoveel te zeggen als een luiaard; en hier wordt de aard der luiaards en der achtelozen, die de handen niet uitsteken tot de arbeid, van de Prediker gesteld tegen de aard der naarstigen en der kloeken, van wie hij Pred. 4:4 gesproken heeft; en hij wil te verstaan geven dat onaangezien het zeer verdrietig is de haat der bozen onderworpen te zijn vanwege zijne kloekheid en naarstigheid, het desniettemin grote dwaasheid is, luiledig zijn leven te verslijten.

Ec 4.4

8) eet zijn eigen vlees

Dat is gelijk wij gemeenlijk spreken de dwaas eet zichzelven op; dat is hij verteert al wat hij heeft en hij vervalt eindelijk in zulke armoede dat hij in hartzeer en armoede zijn vlees en bloed verteert.

Ephesians 4:28

53) dat goed is

Dat is, dat loffelijk en eerlijk is; want alle arbeid, waar winst van komt, is niet altijd loffelijk en Gode aangenaam.

Copyright information for DutKant