Proverbs 7:11

22) woelachtig

Dat is, ongerust van zinnen, ongebonden van tong, licht in gebaren, vol bedrijf in ijdele werken, of snaterachtig. Alzo onder Spreuk. 9:13.

Pr 9.13

23) wederstrevig,

Of, afwijkende; te weten, van alle goede zeden en van de gehoorzaamheid haars mans.

24) bleven

Hebreeuws, woonden niet. Alzo is het Hebreeuwse woord genomen Exod. 40:35; Richt. 5:16.

Ex 40.35 Jud 5.16

Proverbs 23:29

56) Bij wien

Dit is een verhaal der plagen en ellenden, die uit de dronkenschap voortkomen, vragenderwijze voorgesteld. De vraag wordt beantwoord in Spreuk. 23:30.

Pr 23.30

57) och arme?

Het Hebreeuwse woord schijnt eigen te zijn dengenen, die om de armoede, waarin zij gevallen zijn, groot gekerm maken.

58) beklag?

Of ijdel geklap, of onnut gezwets en gesnater.

59) wonden

Of, slagen; te weten, die men lichtvaardiglijk op zijn hals haalt met kwaad te spreken door dronkenschap, of de dronkaards te vergezelschappen.

Hosea 4:11

30) neemt het hart weg.

Hebreeuws, zal nemen; dat is, een ieder van deze, [te weten hoererij en dronkenschap] beneemt den mens het verstand en oordeel, en maakt hem dienvolgens zo dol en dwaas, dat hij doet gelijk volgt. Zie Jes. 28:7; Openb. 17:2, en Spreuk. 9:4.

Isa 28.7 Re 17.2 Pr 9.4

Hosea 4:18

54) zuiperij

De dronkenschap, die zij bij hunne afgoderij en onkuisheid plegen.

55) afvallig;

Dat is, zij worden in hun zuipen en zwelgen niet dan te oproeriger en ongebondener in geestelijke en lichamelijke hoererij. Het een drijft en stijft hen in het ander. Anders: hun wijn, of dronkenschap, is afgaande, of stinkende; dat is, hun afgodische dronkengelagen zijn vol stank en onreinheid, waarin zij zich als beesten omwentelen. Vergelijk de manier van spreken met Spreuk. 20:1.

Pr 20.1

56) doen niet dan hoereren;

Hebreeuws, hoererende hoereren zij.

57) hun

Dit hare staat in het vrouwelijk geslacht, ziende [zo het schijnt] op de onbandige koe, Hos. 4:16, of de overspelige vrouw, of hoer, uit Hos. 3:1, en Hos. 1:2, enz., alzo in Hos. 4:19. Men kan het ook bekwamelijk duiden op Efra‹m of Isra‰l zelf, naar den aard van de Hebreeuwse taal, en alzo ook Hos. 4:19.

Ho 4.16 3.1 1.2 4.19,19

58) schilden

Dat is, hunne schuts- en beschermheren, hunne regenten, gelijk Ps. 47:10, zie de aantekening aldaar.

Ps 47.9

59) (het is een schande!)

Het is een schandelijke zaak voor de regenten van Gods volk; met verfoeiing gesproken.

60) [het woord:] Geeft.

God wil zeggen dat de regenten dit woord geeft dagelijks gebruikten en in den mond hadden, onbeschaamdelijk de lieden vermanende [daar het schandelijk genoeg is, de aangebodene te ontvangen] tot het aanbrengen of geven van geschenken. Het is al, geeft, geeft, of brengt aan, te weten geschenken, gelijk sommigen, wijn om te zuipen. Vergelijk Micha 7:3; zie dergelijke woorden, inzake van onverzadelijkheid, Spreuk. 30:15. Of aldus: Hunlieder wijn wijkt af; zij bedrijven hoererij; geeft, hebben zij lief, hunne beschermers zijn een schande.

Mic 7.3 Pr 30.15
Copyright information for DutKant