Proverbs 8:10

20) niet zilver,

Dat is, meer dan het zilver, gelijk de volgende woorden van Spreuk. 8:10 uitwijzen. Dat in het algemeen gezegd wordt, is dikwijls maar ten zekeren aanzien en bij vergelijking te verstaan. Vergelijk Jes. 43:18; Jer. 7:22, en Jer. 16:14; Hos. 6:6; Matth. 23:3; 1 Cor. 1:17.

Pr 8.10 Isa 43.18 Jer 7.22 16.14 Ho 6.6 Mt 23.3 1Co 1.17

21) uitgegraven

Zie boven Spreuk. 3:14; idem onder Spreuk. 8:19.

Pr 3.14 8.19

Isaiah 43:18

59) Gedenkt

Hij wil zeggen dat de verlossing door Christus, die door de verlossing uit de Babylonische gevangenschap werd afgebeeld, zo heerlijk en voortreffelijk zal zijn, dat de verlossing der Isra‰lieten uit Egypte, die eertijds geschied is, bij dezelve niet zou te vergelijken zijn. Zie Jer. 16:14, enz., en Jer. 23:7.

Jer 16.14 23.7

Jeremiah 7:22

36) niet gesproken,

De zin is: Dit is geenszins het voornaamste geweest, dat Ik hun belast heb, gelijk gij huichelaars dit neemt, maar zulk een oprechte gehoorzaamheid, die zij mij niet bewezen hebben en gij nog minder doet, gelijk volgt; zie van zulk een gebruik der woorden, niet, Hos. 6:6, en onder Jer. 16:14.

Ho 6.6 Jer 16.14

Jeremiah 16:14

17) Daarom,

Vergelijk Hos. 2:13, met de aantekening.

Ho 2.14

18) niet meer zal

Dat is, niet zozeer en hoog als wel te voren; [vergelijk de manier van spreken met boven Jer. 3:16; Spreuk. 8:10, en Hos. 6:6], eensdeels omdat de ellende, die zij van de Babyloni‰rs zouden lijden, veel groter en gruwelijker zou zijn, [hetwelk hun God in deze beide verzen inscherpt] dan die zij van de Egyptenaars hadden geleden, en dienvolgens deze nieuwe verlossing te heerlijker; anderdeels omdat in deze mede gezien wordt op de toekomstige verlossing uit het geestelijke Babel, die de Heiland Christus niet alleen het uitverkoren overblijfsel der Joden, maar ook den heidenen zou aanbrengen, waarvan in de laatste verzen van Jes. 16: klaarlijk gesproken wordt; voor welke overgrote weldaad zij allen hunnen Zaligmaker zouden dienen en eren, hetwelk door het volgende formulier des eeds ook wordt te kennen gegeven; vergelijk onder Jer. 23:7,8; Jes. 43:18,19, enz.

Jer 3.16 Pr 8.10 Ho 6.6 Jer 23.7,8 Isa 43.18,19

Hosea 6:6

21) Want Ik heb lust tot weldadigheid,

Alsof God zeide: Gij zoudt mogen zeggen dat gij immers niet nalaat in het offeren, volgens mijn gebod; maar [wil God zeggen] het is u genoeg bekend wat Ik dienaangaande u geboden en geleerd heb, gelijk volgt. Vergelijk Micha 6:6,7,8.

Mic 6.6,7,8

22) niet tot offer;

Dat is, meer dan tot offer, niet tot offer alleen, gelijk in het volgende lid gezegd wordt; [vergelijk Gen. 32:28; 1 Sam. 15:22; Spreuk. 8:10; Jer. 7:22, en Jer. 16:14 met de aantekening] of eenvoudig niet tot offer; te weten een huichelachtig offer, het uiterlijk offer in zichzelf, zonder geloof en boetvaardigheid, [vergelijk Ps. 50:12,13,14,15; Jes. 1:11, enz.] en dan voorts, meer dan, in het volgende, dat is, en niet tot brandoffers, in gelijk verstande, gelijk tevoren; [vergelijk Luk. 18:14], zodat het volgende verklaard wordt door het voorgaande. Beide manieren van spreken zijn in de Schriftuur van deze stof gebruikelijk; want somtijds wordt het uitwendige [als ook in zijn graad van God ingesteld zijnde] met het inwendige vergeleken, somtijds in zich alleen en zonder het inwendige aangemerkt en kortweg verworpen, ja zeer heftig gescholden, als een trouweloze verbondbreking, gelijk hier ook in het volgende.

Ge 32.28 1Sa 15.22 Pr 8.10 Jer 7.22 16.14 Ps 50.12,13,14,15 Isa 1.11 Lu 18.14

Matthew 23:3

2) al wat zij u zeggen

Namelijk uit de wet van Mozes en de profeten, want anderszins hetgeen zij daar tegen of buiten leerden, moet Christus den zuurdesem der Farize‰n, en vermaant zijne discipelen zich daarvan te wachten; Matth. 16:6,12.

Mt 16.6,12

1 Corinthians 1:17

35) niet gezonden

Dat is, niet voornamelijk. Want al de apostelen zijn gezonden geweest om te dopen, Matth. 28:19, en anderszins zou de apostel ook dezen niet hebben mogen dopen. Maar zij hebben dezen dienst, waartoe minder gaven van node waren dan tot het prediken, om geen tijd te verliezen, aan anderen van hunne discipelen en leraars overgelaten. Zie Hand. 10:48.

Mt 28.19 Ac 10.48

36) niet met wijsheid

In de navolgende woorden ontdekt de apostel den oorsprong, waaruit deze verdeeldheden onder de Corinthi‰rs waren gesproten, namelijk daaruit, dat enige leraars de oprechtheid in de eenvoudigheid des Evangelies van Christus zochten op te pronken met menselijke welsprekendheid en te vermengen met menselijke wijsheid of wijsbegeerte, waardoor de oren van sommige toehoorders kittelig werden, en andere oprechte leraars verachtten, of voorbijgingen; welk doen de apostel met zijn voorbeeld en andere redenen wederlegt.

37) woorden,

Gr. woord, of rede; namelijk die de menselijke wijsheid leert, 1 Cor. 2:4; of met kunstige welsprekendheid.

1Co 2.4

38) het kruis van

Dat is, het woord des kruises, gelijk in 1 Cor. 1:18 verklaard wordt.

1Co 1.18

39) verijdeld worde.

Dat is, van zijn lof en kracht beroofd worde, hetwelk geschiedt als men dezelve aan de menselijke wijsheid of welsprekendheid toeschrijft.

Copyright information for DutKant