‏ Proverbs 9:17

38) gestolen

Versta hierdoor de valse leer, ijdele goederen en vergankelijke lusten, die de onwijsheid haren dienaren mededeelt. Zij worden genaamd gestolen wateren en verborgen brood, omdat zij vergeleken worden bij de heimelijke bijslaping dergenen, die in overspel leven. Want gelijk deze met veel listigheid en bedektheid gepleegd wordt, en daartoe het verdorven vlees in velen aangenamer is dan de zuivere bijeenkomst in den staat van het huwelijk, alzo is de leer niet dan listig bedrog en in het vergankelijk goed, dat zij belooft, een meerdere vermaking voor het vlees in deze wereld. Vergelijk onder Spreuk. 20:17, en Spreuk. 30:20, en de aantekening.

Pr 20.17 30.20

39) verborgen

Dat is het goed, dat kwalijk gekregen en kwalijk verteerd wordt; te weten, gekregen door heimelijke, valse en listige praktijken en verteerd door onnutte, schandelijke en overdadige werken, die zich voor het licht schamen. Brood, voor allerlei tijdelijk goed. Zie boven Spreuk. 4:17.

Pr 4.17

‏ Proverbs 20:17

52) der leugen

Dat is het goed door valse en bedriegelijke middelen gekregen. Zie boven Spreuk. 4:17; idem vergelijk boven Spreuk. 9:17, en de aantekening.

Pr 4.17 9.17

53) zal zijn mond

De zin is dat zulk goed hem in het einde schadelijk zal zijn en groot verdriet toebrengen.

54) zandsteentjes

Of, breekstenen, of keistenen. Zie het Hebreeuwse woord ook Klaagl. 3:16.

La 3.16

‏ Proverbs 30:8

19) ijdelheid

Versta alle wangeloof, dwaling en valsheid in de leer. Alzo is het woord genomen, Klaagl. 2:14; Ezech. 12:24, en Ezech. 13:6,7; Zach. 10:2.

La 2.14 Eze 12.24 13.6,7 Zec 10.2

20) leugentaal

Versta allerlei valsheid, huichelarij, bedrog, vleiing, uitstrijking, snoodheid en verkeerdheid in het leven; alzo Ps. 4:3, en Ps. 62:5; boven Spreuk. 19:22, en Spreuk. 23:3.

Ps 4.2 62.4 Pr 19.22 23.3

21) verre van mij;

Te weten door de verlichting en heiligmaking van uwen Geest. Dit is het eerste dat hij begeert.

22) armoede

Dit is de tweede begeerte.

23) mijns bescheiden deels;

Zie Job 23:12.

Job 23.12

‏ Proverbs 30:22

62) hij regeert;

Dat is, een aanzienlijken staat en waardig ambt bedient, waardoor hij grote macht krijgt, welke hij misbruikt tot verdrukking van anderen en zijn eigen verderf.

63) een dwaas,

Zie 1 Sam. 25:25.

1Sa 25.25

64) hij van

Zie boven Spreuk. 30:9.

Pr 30.9

65) brood

Dat is, allerlei goed, hetwelk dient tot onderhouding van het tijdelijke leven. Zie boven Spreuk. 4:17.

Pr 4.17

‏ Proverbs 31:14

34) als de schepen

Dat is, gelijk de koopvaarders.

35) brood

Dat is, als wat dienstig is tot de onderhouding van dit tijdelijke leven. Vergelijk boven Spreuk. 4:17.

Pr 4.17

36) van verre

Dat is, zij voorziet zich tijdig, niet alleen van hetgeen er binnenslands te bekomen is, maar dat uit vergelegen landschappen gekregen moet worden; waarvoor zij, •f geld geeft, •f waren door haar huisvolk gemaakt.

‏ Matthew 6:11

16) dagelijks

Dat is genoegzaam en nodig tot onderhoud van ons leven voor deze dag, of ons bescheiden deel; Spreuk. 30:8.

Pr 30.8

17) brood,

Dat is, alle nooddruft des lichaams; Gen. 3:19.

Ge 3.19
Copyright information for DutKant