Psalms 1:1-2
1) Welgelukzalig Als hebbende de belofte van het tegenwoordige en toekomende leven; 1 Tim. 4:8. 1Ti 4.8 2) de man Dat is, een mens. Zie Job 12:10. Job 12.10 3) niet wandelt Dat is, naar de raad of aanraden zijn leven niet aanstelt; of niet gaat in hun raad, om boze stukken met hen te besluiten. Zie Job 21:16. Job 21.16 4) goddelozen Of, ongoddelijk, ongerechtigen, onvromen, bozen, onrustigen. Zie Num. 35:31. Nu 35.31 5) staat op Dat is, met hunne manier van leven, bozen handel en wandel gene gemeenschap heeft. Zie Gen. 6:12 en onder vs. 6. Ge 6.12 Ps 1.6 6) zondaren Die hun werk maken van het zondigen, in welken de zonde ten enenmale is heersende; alzo Ps. 1:5, en Ps. 26:9; Ps. 104:35. Pred. 2:26; Pred. 9:2. Jes. 65:20. Matth. 26:45. Rom. 5:8. Zie ook 1 Sam. 15:18. Ps 1.5 26.9 104.35 Ec 2.26 9.2 Isa 65.20 Mt 26.45 Ro 5.8 1Sa 15.18 7) Gestoelte Of, zetel, zitplaats [gelijk Ps. 107:32], waar samen zijn om, als verstokte en overgegeven booswichten, met alles wat goddelijk is hunne spotternij te drijven. Ps 107.32 8) Wet Of, leer; want door dit woord wordt elders en doorgaans in dit boek verstaan de ganse leer van Gods beschreven woord, of der heilige Schrift. 9) overdenken Hebr. eigenlijk, zal overdenken, of betrachten, of spreken; te weten met hart en mond, en zo in het volgende. Deze verwisseling van tijden is zeer algemeen bij de Hebreen [gelijk in het voorgaande vs. 1. Hebr. eigenlijk, heeft gewandeld, gestaan, gezeten]. Wij gebruiken ook wel in onze taal gelijke manier van spreken: een vroom man zal zulks niet doen, de goddeloze zal zo en zo doen; een goede boom zal zijne vrucht brengen te zijner tijd; dat is een vroom man doet zulks niet,pleegt zo niet te doen; een goddeloze daarentegen doet zo, pleegt zo te doen, enz. Ps 1.1 10) dag en nacht Als hij ontwaakt, of daartoe zijn slaap breekt, Verg. Ps. 16:7; Ps. 17:3; Ps. 63:7; Ps. 77:7; Ps. 88:2; Ps. 119:55,62. De zin is steeds, geduriglijk, doorgaans. Ps 16.7 17.3 63.6 77.6 88.1 119.55,62 Habakkuk 2:4
20) zijne Te weten de ziel van den Chalder, en onder zijn naam elke ongelovige. Anders: [wiens ziel] zich onttrekt, Zijne [te weten Gods] ziel is niet recht met [of tegen] hem, [te weten den afwijkende] verg. Hebr. 10:38, alwaar de apostel den zin dezer woorden verklaart. Heb 10.38 21) ziel Dat is, hart, gemoed. 22) verheft zich, Anders: bobbelt op Al schijnt de goddeloze wat groots te zijn, zo is hij maar als een bobbel, die wel wat schijnt te wezen, maar inderdaad is hij niets, hij verdwijnt haast. 23) niet recht Maar snood en verkeerd: Alzo staat er: Het aangezicht in het gericht te kennen is niet goed; Spreuk. 24:23; dat is, het is zeer kwaad. Pr 24.23 24) de rechtvaardige Dat is, die voor God rechtvaardig is door Jezus Christus 25) door Of, uit zijn geloof, namelijk zover hij door het geloof zich toepast de beloften Gods, aangaande de gerechtigheid van Christus, Joh. 3:36, Rom. 1:17; Gal. 3:11; Hebr. 10:38. Joh 3.36 Ro 1.17 Ga 3.11 Heb 10.38 26) leven. Dat is, hij zal, verzoend zijnde met God, troost en blijdschap door den Heiligen Geest gevoelen hier in dit tijdelijke leven, en hij zal hiernamaals het eeuwige leven erven. Romans 3:22
45) geen onderscheid. Namelijk tussen Joden en Grieken, als zij maar geloven. Galatians 2:16
72) wetende, dat Dat is, omdat wij het zekerlijk weten. 73) de mens niet Wie, of hoe heilig hij ook zou mogen zijn. 74) gerechtvaardigd Wat het zij gerechtvaardigd te worden, zie in de aantekeningen Rom. 3:20. Ro 3.20 75) der wet, Namelijk Mozes, zo der zeden als der ceremonin. 76) maar Of, dan, gelijk Matth. 12:4; 1 Cor. 7:17; Gal. 1:7; Openb. 21:27. Dat is, alleen door het geloof, gelijk de volgende woorden dat klaarlijk medebrengen. Mt 12.4 1Co 7.17 Ga 1.7 Re 21.27 77) door het geloof Dat is, als wij met een oprecht en levend geloof de gerechtigheid van Christus aannemen; Rom. 3:24,28. Ro 3.24,28 78) zo hebben wij ook Dat is, dit is de oorzaak, waarom wij apostelen Christus met waar geloof aangenomen hebben. Want hadden wij door de wet kunnen gerechtvaardigd worden, zo zouden wij niet behoefd hebben tot Christus te gaan. 79) daarom dat uit Dit bewijs is genomen uit de Schriftuur des Ouden Testaments, Ps. 143:2. Ps 143.2 80) geen Grieks niet zal gerechtvaardigd worden alle vlees; dat is, geen vlees; een Hebreeuwse wijze van spreken; gelijk Ps. 143:2; Rom. 3:20. Ps 143.2 Ro 3.20 81) vlees zal gerechtvaardigd Dat is, mens. Zie Gen. 6:12; Jes. 40:6. Ge 6.12 Isa 40.6 Galatians 3:8
25) de Schrift, Dat is, de Heilige Geest, sprekende in de Heilige Schrift. 26) te voren ziende, Namelijk Gen. 12:3. Ge 12.3 27) te voren aan Abraham Namelijk ook zelfs in het Oude Testament. 28) het Evangelie verkondigd, Grieks tevoren gevangeliseerd. 29) In u zullen al de Dat is, in het zaad dat u beloofd is en van u zal voortkomen, hetwelk is Christus, gelijk Gal. 3:16 verklaard wordt. Zie ook Gen. 22:18. Ga 3.16 Ge 22.18 30) volken gezegend worden. Dat is, zowel heidenen als Joden. Ephesians 2:10
29) wij zijn Zijn De apostel spreekt hier niet van de eerste schepping, maar van de vernieuwing en wedergeboorte, die in Gods woord een tweede of nieuwe schepping wordt genaamd. Zie 2 Cor. 5:17. 2Co 5.17 30) God voorbereid Of, God tevoren heeft bereid; namelijk in Zijn eeuwigen raad, of ook door Zijnen Geest in ons. Zie Hebr. 8:10, enz. Heb 8.10
Copyright information for
DutKant