‏ Psalms 101:1

1) goedertierenheid

Goedertierenheid te oefenen aan de vromen en straf te doen over de goddelozen zijn twee stukken, die een goed koning betamen, waartoe zich David hier verbindt en belooft te zullen oefenen als hij in zijn rijk zou bevestigd wezen. Anderen verstaan deze woorden aldus: Ik zal zingen van goedertierenheid, te weten van de genade, die de Heere mij gedaan en bewezen heeft; en van recht, te weten, dat God gedaan heeft over mijn vervolger Saul.

‏ Proverbs 25:5

Copyright information for DutKant