Psalms 2:6

12) Ik toch

Dit zijn de woorden Gods des Vaders, van zijnen Zoon Jezus Christus.

13) gezalfd

Hebr. eigenlijk, overgoten, te weten met olie, dat is gezalfd.

14) den berg

Dat is, mijn heiligen berg, of, waar Ik [die de heiligheid zelf ben] woon; te weten, mijne kerk, afgebeeld door den berg Zion, waar de ark des HEEREN en Davids koninklijk slot geweest zijn, en nederhand daar bezijden op den berg Moria de tempel met den godsdienst. Zie Jes. 60:14. Hebr. 12:22. Openb. 14:1.

Isa 60.14 Heb 12.22 Re 14.1

Hebrews 12:22

55) den berg Sion,

Dat is, tot de algemene kerk en de ware gemeente van Jezus Christus, waarvan de berg Sion een voorbeeld was. Zie Ps. 2:6; Jes. 2:3, en Jes. 49:14, enz., die terstond ook de stad Gods en het hemels Jeruzalem genoemd wordt, omdat zij van God uit den hemel wordt opgericht, bijzonder geregeerd en verheerlijkt. Zie Openb. 3:12, en Openb. 21:2,10. Zie ook Zach. 2:4, enz.

Ps 2.6 Isa 2.3 49.14 Re 3.12 21.2,10 Zec 2.4

56) de vele duizenden der engelen;

Namelijk die ook dienaars van Christus zijn, en mede-dienstknechten der gelovigen, gelijk de engel spreekt Openb. 19:10, en Openb. 22:9.

Re 19.10 22.9

Revelation of John 14:1

1) het Lam

Waarom Christus het Lam genoemd wordt, is voor dezen verklaard Openb. 5:6.

Re 5.6

2) stond op den berg

Christus wordt hier ingevoerd als staande op den berg Sion, waardoor de gemeente wordt afgebeeld, gelijk Jes. 2:2,3; 1 Petr. 2:6, en elders, omdat Hij in het midden van de vervolgingen van den antichrist, altijd een wakend oog heeft over Zijn gemeente, en deze altijd vergadert en beschermt; waarom Hij ook Hand. 7:56 wordt gezegd te staan aan de rechterhand van God, en hiervoor Openb. 2:1, te wandelen onder de kandelaars, als altijd vaardig en gereed zijnde, om die bij te staan, en van alle nodige gaven te voorzien.

Isa 2.2,3 1Pe 2.6 Ac 7.56 Re 2.1

3) honderd vier en

Deze zijn degenen, die uit alle stammen van het Isra‰l Gods getekend zijn, Openb. 7:3, enz., gedurende den tijd van het rijk van den antichrist, en van de vlucht der vrouw in de woestijn, en die in den algemenen afval van Christus, hun hoofd, altijd bijgebleven zijn; en worden hier gesteld tegen de grote menigte dergenen, die het merkteken van het beest hebben ontvangen, waarvan hiervoor is gesproken, en hierna nog zal gesproken worden.

Re 7.3

4) hebbende den Naam

Van welk schrijven dezer namen op hun voorhoofden, zie hiervoor Openb. 7:3, en Openb. 9:4.

Re 7.3 9.4
Copyright information for DutKant