Psalms 2:8

19) Eis van mij

Zie Joh. 12:28, en hoofdstuk Joh. 17: Hebr. 5:7,9.

Joh 12.28 Heb 5.7,9

20) einden

Dat is, niet alleen de Joden, maar ook alle inwoners des aardrijks, zullen uw Koninkrijk onderworpen zijn; waarvan Gij de gelovigen zult behouden, de hardnekkigen behandelen gelijk volgt. Aangaande de manier van spreken hier gebruikt, verg. Lev. 25:46. Jes. 14:2. Zef. 2:9.

Le 25.46 Isa 14.2 Zep 2.9

Ephesians 1:21-22

60) Verre boven

Deze titels worden niet alleen den oversten en machten in deze wereld gegeven, maar ook den engelen in den hemel, Col. 1:16; boven alle welken Christus, zelfs naar Zijn menselijke natuur, ver is verheven.

Col 1.16

61) allen naam,

Namelijk van hoogheid en heerlijkheid.

62) in de toekomende;

Dit verstaan sommigen van het rijk der hemelen of van den staat der hemelse schepselen; doch dewijl deze staat nu ook tegenwoordig is, zo wordt het beter genomen voor den staat aller schepselen ook na de voleinding dezer wereld, wanneer de gelovigen zullen verheerlijkt worden, en Christus nochtans, ook naar zijn menselijke natuur, als het Hoofd, ver boven alle schepselen zal verheven blijven. Zie Luk. 1:32,33; Openb. 5:13, en doorgaans.

Lu 1.32,33 Re 5.13
63) alle dingen

Dat is, ook zelfs die vreemd zijn, ja vijanden zijn van Zijne gemeente; 1 Cor. 15:25,26.

1Co 15.25,26

64) Zijn voeten

Dat is, onder Zijne macht en gebied; Matth. 28:18.

Mt 28.18

65) tot een Hoofd

Namelijk niet alleen om die te regeren, maar ook om hen te beschermen, en hun het geestelijke leven en beweging te geven; gelijk het hoofd aan de leden doet. Zie Ef. 4:8,10, enz.; Col. 2:10,19.

Eph 4.8,10 Col 2.10,19

Philippians 2:9-11

31) Daarom heeft

Met dit woord daarom wordt niet aangewezen dat Christus met deze vernedering de volgende heerlijkheid voor Zichzelven zou verdiend hebben; want al wat Christus verdiend heeft, dat heeft Hij voor ons verdiend, Joh. 17:19; maar wijst alleen aan wat hierop gevolgd is, of betamelijk was te volgen. Zie dergelijke Hand. 20:26; Hebr. 3:7; 2 Petr. 1:10.

Joh 17.19 Ac 20.26 Heb 3.7 2Pe 1.10

32) God

Namelijk de Vader.

33) uitermate verhoogd,

Namelijk nadat Hij van de doden opgestaan en ten hemel opgevaren zijnde, ter rechterhand Gods gezet is in de hoogste heerlijkheid, Ef. 1:20; Hebr. 1:3, welke Hij wel naar Zijn goddelijke natuur van eeuwigheid heeft gehad, Joh. 17:5; maar alzo hij het gebruik van die in den staat Zijner nederigheid gelijk als afgelegd had, zo heeft Hij hetzelve na Zijne hemelvaart wederom aangenomen en heerlijk vertoond, en Zijn menselijke natuur is naar lichaam en naar ziel met zo hoge heerlijkheid en gelukzaligheid versierd, als een schepsel ontvangen kan, verre tebovengaande alle heerlijkheid van engelen en andere mensen.

Eph 1.20 Heb 1.3 Joh 17.5

34) een Naam

Daardoor wordt verstaan niet de blote naam, waardoor hij van andere mensen onderscheiden is; want dien heeft Hij ook in den staat Zijner nederheid gehad; noch ook alleen de vermaardheid van Zijnen persoon, maar de majesteit en heerlijkheid deszelven. Zie Ef. 1:21.

Eph 1.21

35) gegeven,

Of, geschonken. Zie Filipp. 1:29. Waarmede te kennen gegeven wordt dat deze verhoging geschied is naar des Vaders wil en believen.

Php 1.29

36) boven allen naam is;

Dat is, de allergrootste en hoogste heerlijkheid.

37) Opdat

Of, zodat.

38) in de Naam

Dat is, deze Jezus Christus aldus verheerlijkt zijnde, en vanwege deze Zijne heerlijkheid.

39) buigen alle knie

Dat is, alle redegebruikende schepselen zich onderwerpen, zelfs ook Zijne vijanden tegen hunnen dank. De apostel ziet hier op hetgeen God zegt, Jes. 45:23, en past datzelfde Jezus Christus hier toe, gelijk ook Rom. 14:11. Deze woorden moeten dan niet eigenlijk verstaan worden, te weten, dat als de naam Jezus genoemd wordt, men de knie‰n zou moeten buigen, gelijk sommigen uit misverstand van deze plaats, niet zonder bijgeloof doen, want de engelen en boze geesten, van welke hier ook gesproken wordt, eigenlijk geen knie‰n hebben; maar bij gelijkenis van den uiterlijken eerbied, dien men koningen of prinsen daarmede betoont, onder welke men staat, wordt hier verstaan de onderwerping aller schepselen onder Christus, als den Heere der heren, en Koning der koningen, Openb. 19:16, den overste der koningen der aarde, Openb. 1:5, en den Heere overal, Hand. 10:36.

Isa 45.23 Ro 14.11 Re 19.16 1.5 Ac 10.36

40) die in den hemel,

Namelijk de heilige engelen en zalige zielen, Openb. 5:13.

Re 5.13

41) die op de aarde,

Dat is, alle mensen op de aarde levende.

42) die onder de aarde zijn.

Dat is, alle mensen, die gestorven en in de graven zijn, of, ook alle boze geesten en verdoemde mensen, die in de hel zijn, dat is, alle redegebruikende schepselen in welke plaats der geschapen wereld zij ook zouden mogen zijn. Want hoewel de duivelen en de goddeloze en verdoemde mensen Christus de behoorlijke onderdanigheid en eer niet tonen, zo moeten zij nochtans, ook tegen hunnen dank, Hem, als den Heere en Rechter over allen, onderworpen zijn. Zie Ps. 22:30, en Ps. 72:9.

Ps 22.29 72.9
43) alle tong zou belijden,

Namelijk van alle nati‰n en volken, en ook van alle redegebruikende schepselen, niet alleen der goeden maar ook der kwaden, dewelke, hoe zeer zij zich tegen Christus stellen, evenwel Hem, tegen hun dank, dikwijls hebben moeten belijden, Mark. 5:7; Hand. 16:17; en zullen in het laatste oordeel Hem moeten erkennen voor den Rechter der levenden en der doden, en voor den Heere, Matth. 7:22.

Mr 5.7 Ac 16.17 Mt 7.22

44) dat Jezus Christus

Of, dat de Heere Jezus zij Christus, dat is, de Gezalfde.

45) tot heerlijkheid

Dat is, welke belijdenis strekt tot uitbreiding van de heerlijkheid des Vaders, die uit enkel barmhartigheid en genade jegens ons, dezen Zijnen Zoon Jezus tot een Heere en Zaligmaker gesteld en gegeven heeft.

Revelation of John 19:16

42) op [Zijn] kleed

Dat is, op Zijn kleed hangende op Zijn dij, dat is, openlijk voor de ogen van een ieder, gelijk het kleed op de dij eens mans die te paard zit, meest gezien wordt, en meest openbaar is.

43) Koning der koningen,

Welke titel door Paulus God den Vader wordt gegeven, 1 Tim. 6:15, en hiervoor ook Christus, Openb. 17:14, als die niet alleen een naam boven alle namen van God Zijn Vader heeft ontvangen, maar ook van eeuwigheid Gode evengelijk, en in de gestalte Gods was. Zie Joh. 10:29,30; Filipp. 2:6.

1Ti 6.15 Re 17.14 Joh 10.29,30 Php 2.6
Copyright information for DutKant