Psalms 24:5
10) ontvangen Of wegdragen, afdragen. 11) gerechtigheid Dat is, de vrucht der gerechtigheid, te weten, tijdelijken zegen en eeuwige heerlijkheid. Zie Jes. 48:18; Hos. 10:12: of hij zal van God, zijn Zaligmaker, ontvangen de weldaden, die Hij zijnene kinderen rechtvaardiglijk uitdeeldt, niet naar hunne verdiensten, maar volgens zijn genadige en getrouwe beloften die Hij naar zijne gerechtigheid houdt; zie Hebr. 6:9,10; 1 Joh. 1:9. Isa 48.18 Ho 10.12 Heb 6.9,10 1Jo 1.9 12) zijns Dat is, die zijn Heiland, of Zaligmaker is.Jeremiah 23:6
12) Zijn dagen Des Heeren Christus; dat is, in den tijd van het Nieuwe Testament. Zie Hand. 3:24. Ac 3.24 13) Juda Versta door Juda en Isral Gods kerk, ook Jeruzalem genoemd, onder Jer. 33:16, en Jezus Christus' volk; Matth. 1:21. Jer 33.16 Mt 1.21 14) zeker wonen; Gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, en dienvolgens vrede hebbende met God door onzen Heere Jezus Christus, enz., Rom. 5:1. Ro 5.1 15) men Hem zal noemen: Hebreeuws, Hij zal, enz.; dat is, men zal Hem noemen, of Hij zal genoemd worden, [gelijk elders dikwijls] te weten van zijn volk, gelijk het volgende woord, onze, verklaart. 16) De HEERE: ONZE GERECHTIGHEID. Vergelijk Deut. 6:25; Richt. 6:24, en wijders 1 Cor. 1:30; Dan. 9:24; idem onder Jer. 33:16. Hebreeuws, Jehova Tzidkenu; hetwelk van sommige overzetters als een eigen naam alzo in den tekst gesteld wordt. De 6.25 Jud 6.24 1Co 1.30 Da 9.24 Jer 33.16
Copyright information for
DutKant