‏ Psalms 27:5

12) hut

Als een herder zijn schaap, zo pleegt de Heere mij te bergen.

13) kwaads;

Dat is, in tijd van ongeval en beroerte.

14) tent;

Gelijk men ten tijde van nood iemand bergt in verborgen plaatsen der tent; verg. Ps. 31:21.

Ps 31.20

15) rotssteen.

Waar ik veilig en bewaard ben. Zie 2 Sam. 22:3.

2Sa 22.3

‏ John 16:23

42) niets vragen.

Dat is, geen ding behoeven te vragen, alzo de Heilige Geest u in alles zal onderwijzen.

43) den Vader zult

Of, van den Vader zult begeren.

‏ Hebrews 13:10

15) een altaar,

Hierdoor wordt geen stenen of uitwendig altaar verstaan, want dan moest de apostel zeggen dat wij vele altaren hebben, of moeten hebben, namelijk in alle tempels of hoeken van de tempels; maar hij spreekt van een geestelijk altaar, namelijk Christus Jezus zelf, die door den eeuwigen Geest zich zelven onstraffelijk heeft opgeofferd, Hebr. 9:14. Gelijk dan Christus' vlees de offerande is, alzo is Christus ook de hogepriester en het altaar zelf, die deze offerande heeft geheiligd, gelijk het altaar de offerande placht te heiligen, naar de getuigenis van Christus, Matth. 23:19. En wordt ook Christus ons altaar genoemd, omdat wij op Hem onze gebeden en dankzegging Gode moeten opofferen. Zie Openb. 6:9, en Openb. 8:3.

Heb 9.14 Mt 23.19 Re 6.9 8.3

16) te eten,

Dat is, waaraan geen macht hebben, om geestelijke gemeenschap te hebben, gelijk Paulus verklaard 1 Cor. 10:16.

1Co 10.16

17) die den tabernakel dienen.

Dat is, die aan de ceremoni‰n van het Oude Testament nog gemeenschap willen hebben, om een deel van hun zaligheid daarin te zoeken. Zie Gal. 5:2.

Ga 5.2

‏ Hebrews 13:15

31) door Hem altijd

Namelijk Jezus Christus; dat is, steunende door het geloof op Hem, op Zijn verdienste en voorbidding. Zie 1 Petr. 2:5, en 1 Joh. 2:1.

1Pe 2.5 1Jo 2.1

32) vrucht der lippen,

Dat is, niet gelijk de Isra‰lieten uit de eerstelingen of vruchten der aarde, maar de vrucht onzer lippen, welke Hosea, Hos. 14:3, noemt de kalven der lippen; dat is, dankzegging voor de verworvene weldaden.

Ho 14.2

33) belijden.

Dat is, loven en danken, gelijk Matth. 11:25; Rom. 14:11.

Mt 11.25 Ro 14.11

‏ Revelation of John 7:16-17

28) hongeren, en zullen niet

Dat is, hun zal geen leed of gebrek meer overkomen. Zie dergelijke Jes. 49:10.

Isa 49.10
29) levende fonteinen der wateren;

Dat is de volheid der gaven van den Heiligen Geest. Zie Joh. 4:14, en Joh. 7:38, en Openb. 22:1.

Joh 4.14 7.38 Re 22.1

30) afwissen.

Een gelijkenis van een voedster of moeder, die haar kind dat schreit vertroost; en hier wordt zulk een afwissen verstaan, waar geen andere tranen meer op zullen volgen. Zie Jes. 25:8, en Openb. 21:4.

Isa 25.8 Re 21.4

‏ Revelation of John 8:3

5) een andere engel, en stond

Namelijk van een andere natuur, die hier tussenbeiden is gekomen eer de andere zeven hebben gebazuind; en door dezen engel wordt hier noodwendig Christus onze Middelaar verstaan, de engel des verbonds en het aanschijn Gods, Jes. 63:9, en Mal. 3:1; die alleen de priester des hemels is, en onze gebeden met het reukwerk Zijner verdiensten, op het gouden altaar, dat is, op zichzelf Gode tot een aangenamen reuk offert en voordraagt, gelijk betuigd wordt Rom. 8:34; Ef. 5:2; Hebr. 4:14, en Hebr. 9:24, en Hebr. 13:10,15; 1 Joh. 2:1.

Isa 63.9 Mal 3.1 Ro 8.34 Eph 5.2 Heb 4.14 9.24 13.10,15 1Jo 2.1

6) gegeven, opdat hij het [met]

Namelijk van God Zijn Vader, dewijl Hij Hem tot een Middelaar heeft gesteld.

7) de gebeden aller heiligen

Grieks zou geven de gebeden. Dit verstaan enigen van de gebeden aller gelovigen op aarde, die gedurig tot God roepen en zuchten, dat Zijn rijk kome, en dat Hij hen verlosse van den boze. Anderen verstaan dit van de gebeden der martelaars in het bijzonder, waarvan hiervoor is gesproken, Openb. 6:10; doch kan wel van al de gebeden der kinderen Gods in het algemeen verstaan worden.

Re 6.10

‏ Revelation of John 16:17

28) goot zijn fiool

Deze zevende fiool maakt een einde aan alles, en vervolgens aan het gehele antichristische rijk, die op de lucht wordt uitgegoten, omdat geen gedierte zonder de lucht kan leven; en omdat de satan, die tot nog toe in het merendeel der wereld heeft geheerst, daar zijn troon en woning heeft, gelijk Paulus spreekt Ef. 2:2, en Ef. 6:12, welke hiermee ook zal worden vernietigd, gelijk hierna Openb. 20:10 klaarder wordt betuigd.

Eph 2.2 6.12 Re 20.10

29) Het is geschied.

Dat is, het is alles volbracht, dat in de wereld, naar Gods Woord, te geschieden stond; of het is er geweest, namelijk de grote stad en beest; waarvan in de twee volgenden hoofdstukken Openb. 17,18, nog onderscheidener zal worden gehandeld.

Copyright information for DutKant