Psalms 36:7-8

7) Gods

Dat is, gelijk de allergrootste en allerhoogste bergen. Zie van deze manier van spreken Gen. 13:10. De zin is dat Gods gerechtigheid zich alom vertoont, bestendig en vast is, ook ons begrip verre teboven gaande. Zie Ps. 36:11.

Ge 13.10 Ps 36.10

8) afgrond

Dat is, uw raad en regering, of wijze van doen, die Gij houdt zo in de uitverkorenen en verworpenen, is ondoorgrondelijk. Zie Rom. 11:33.

Ro 11.33

9) mensen

Hebr. mens en beest. Zie Matth. 5:45; 1 Tim. 4:10, en Job 39:1, enz., Ps. 147:9.

Mt 5.45 1Ti 4.10 Job 38.39 Ps 147.9
10) schaduw

Zie Ruth 2:12. en verg. met deze plaats Job 36:11. met de aantekening.

Ru 2.12 Job 36.11
Copyright information for DutKant