Psalms 37:16
28) beter Als rechtvaardig bezeten en godvruchtelijk gebruikt. 29) overvloed Hebr. eigenlijk, veelheid, menigte; te weten, van goederen, dat is, rijkdom, gelijk Pred. 5:9. Ec 5.10Ecclesiastes 5:10
29) waar het goed vermenigvuldigt Dat is, hoe meer goederen iemand bezit, hoe meer hij mensendienst en hulp behoeft, om welke te onderhouden hij grote kosten doen moet. Zo strekt dan het goed ook niet tot gerustheid of gelukzaligheid desgenen, die het in grote overvloed bezit. 30) wat nuttigheid Anders: wat genot, welvaren, voordeel. 31) hebben dan de Welverstaande van hetgeen zij meer hebben dan hun eigen nooddruft; daarvan hebben zij geen nuttigheid, dan het gezicht hunner ogen; dat is, niet meer dan men van een geschilderd tafereel heeft. Anderen nemen het in dezen zin: De rijken moeten dagelijks voor hun ogen zien dat hun rijkdom van anderen verteerd en opgegeten wordt. 32) bezitters daarvan Hebr. heren, meesters, of eigenaars; te weten des goeds. 33) dan het gezicht hunner ogen Dat is, dan dat zij het met hunne ogen aanzien.
Copyright information for
DutKant