‏ Psalms 37:35-36

56) geweldbedrijvenden

Of, verschrikkelijke tiran.

57) goddeloze

Hoedanig geweest zijn, Saul, Do‰g, Absalom, Achitofel, enz.

58) uitbreidde

Of, zich ontdoende. Hebr. eigenlijk, zich ontblotende; omdat de stam, die tevoren, [als de takken klein en dicht aan elkander rondom het bovenste van den stam waren] als bedekt was, daarna, als de takken groot worden en zich uitbreiden, ontbloot wordt.

59) inlandse

Of, zelfs gewassen, die niet elders gebracht en overgeplant is, maar uit zijn eigen natuurlijken grond is opgekomen, daarop staande gebleven, en gemeenlijk langer duurt en beter groeit dan een die verplant is. Het Hebr. woord betekent ook een inboorling, gesteld tegen een vreemdeling, Exod. 12:19. Lev. 16:29. sommigen verstaan hier een laurierboom, anderen een cederboom, doch de eigen betekent van het woord is in den tekst gevolgd.

Ex 12.19 Le 16.29
60) ging door

Dat is, hij verdween haastelijk als een doorgaande wolk, die in korten tijd verdwijnt. Anders, men ging er voorbij, enz.

‏ Psalms 49:12

23) Hun

Hebr. hun binnenste.

24) van geslacht

Hebr. in geslacht en geslacht.

25) zij noemen

Anders, zij roemen, of roepen uit hun namen in de landen.

‏ Psalms 49:17

46) Vrees

Versla u niet, bezwijk niet, wordt niet kleinmoedig of wantrouwend, als de goddelozen machtig worden.

47) groot

Of, vermenigvuldigt, vermeerdert.

‏ 1 Timothy 6:17

29) wereld, dat zij niet hoogmoedig

Grieks eeuw.

30) alle dingen rijkelijk verleent,

Zelfs ook de rijkdommen.

31) om te genieten;

Grieks tot genieting; namelijk met dankbaarheid en matigheid. Zie Deut. 8:10, enz.

De 8.10
Copyright information for DutKant