Psalms 45:9

26) zijn mirre

Dat is, rieken zozeer van deze specerijen, alsof zij enkel mirrhe enz. waren. Verg. Spreuk. 7:17.

Pr 7.17

27) elpenbenen

Zie 1 Kon. 10:18.

1Ki 10.18

28) paleizen

Of, tempelen. Versta hierop: wanneer gij daaruit tevoorschijn komt als een bruidegom, of uwe klederen, en de specerijen, die uit elpenbenen paleizen genomen zijn, en waarmede zij u verheugd hebben, dat is, eer aangedaan. Salomo's koninklijke heerlijkheid en woningen worden in de Schriftuur vermeld; den Heere Christus aangaande, die in het hemelse paleis gekomen in het vlees, en heeft vandaar gebracht zijne leer, en vandaar ontvangen zijne zalving. Zie Matth. 3:16; Joh. 3:13,31.

Mt 3.16 Joh 3.13,31

29) vanwaar

Of, boven degenen die u verblijden; te weten, uwe medegenoten, [gelijk boven] genaamd kinderen der bruiloft en des bruidegoms vrienden; Matth. 9:15; Joh. 3:29.

Mt 9.15 Joh 3.29

Ezekiel 16:8

23) der minne;

Dat is dat gij huwbaar waart, of bekwaam om ten huwelijk begeerd te worden. De Heere spreekt hier menselijkerwijze van het geestelijke huwelijk, hetwelk Hij uit enkel genade en liefde aangegaan heeft met het Joodse volk, als Hij dat van alle andere volken der aarde heeft afgezonderd en daarmede een verbond der genade in den Messias opgericht.

24) breidde Ik Mijn vleugel over u uit,

Dat is, Ik nam u in mijne bewaring om u tot mijne bruid te nemen; vergelijk Ruth 3:9.

Ru 3.9

25) naaktheid;

Of, schaamte.

26) een verbond,

Te weten het geestelijke huwelijk, dat Ik uw God en gij mijn volk zoudt wezen; zie Gen. 17:1,2, enz.

Ge 17.1,2

Hosea 2:19

46) ondertrouwen

Merk, dat deze genadebelofte in Hos. 2:18,19 driemaal wordt verhaald, tot onzen troost en verzekering.

Ho 2.19,20

47) geloof;

Of, trouw.

Ephesians 5:23

31) Hij is de

Namelijk Christus. Want van den plicht der mannen zal hierna Ef. 5:25 en vervolgens gesproken worden.

Eph 5.25

32) Behouder des lichaams.

Of, zaligmaker.

Copyright information for DutKant