Psalms 55:14

26) waardigheid,

Hebr. naar mijne schatting, of waarde; dat is, mijns gelijken, geacht of geschat als ik, of dien ik achtte als mijzelven. Anders, van mijne orde; dat is, van mijn staat, toestand en kwaliteit. Hierdoor verstaan sommigen Achitofel, van wiens grootachting en vertrouwen zo in het algemeen als bij David in het bijzonder, zie 2 Sam. 16:23; waarom ook van hem [als hij zich bij Absalom gevoegd had] in het bijzonder geboodschapt werd aan David, als zijnde niet alleen zeer vreemd, onverwacht en trouwelooslijk gedaan, maar ook zulks, dat David [ten aanzien van Achitofels uitnemende kloekheid] daarop wel te letten had. Die dezen psalm op Sauls tijd duiden, verstaan Abner, of anderen van Sauls krijgsraad.

2Sa 16.23

27) leidsman

Of, voornaamste vriend, beleider; te weten, mijner zaken. Zie Spreuk. 16:28, en Spreuk. 17:9; Micha 7:5.

Pr 16.28 17.9 Mic 7.5

Psalms 63:2

Daniel 6:6

15) geen gelegenheid vinden,

Zo oprecht, vlijtig, voorzichtig en getrouw gedroeg zich Dani‰l in die hoge bediening, dat zijne vijanden zelfs den moed verloren gaven, om iets te kunnen uitvinden, dat enigen schijn van misdaad hebben zou.

16) in de wet zijns Gods.

In den godsdienst, die hem in de wet des Heeren voorgeschreven is.

Copyright information for DutKant