‏ Psalms 55:6

‏ Psalms 56:1

1) gouden

Zie Ps. 4:1, en Ps. 16:1.

Ps 4.1 16.1

2) jonath elem

Dit houden sommigen voor een begin van zeker lied, bij de Joden te dien tijde bekend, op welke wijze deze psalm gezongen is. Anderen zetten het aldus over: Van de stome duif, [Hebr. duif der stomheid] in verre plaatsen; waardoor David zichzelven zou verstaan, zijnde te dien tijde als ene duif, die uit hare plaats verre verjaagd zijnde, treurt en geen geluid slaat. Verg. Ps. 55:7, idem aldus: van de drukking van de vergadering [of] der rots dergenen die verre [vervreemd] zijn, te weten, van God en zijn volk, namelijk de Filistijnen, die David een smadelijken dood zou aandoen.

Ps 55.6

3) mens

Saul met de zijnene aan de ene zijde, en nu ook de Filistijnen aan de andere zijde, zodat hij nergens veilig was.

4) zoekt mij

Hebr. slokt, of slorpt mij op, of heeft mij opgeslokt, ingezwolgen; dat is, zoekt mij als een wild dier te verslinden, •f, het scheelt niet veel, of hij doet het, het schort aan hem niet. Alzo in het volgende vers. Verg. Neh. 6:9,14, en onder Ps. 57:4. Anders: hijgt of gaapt, snakt naar mij, vervolgt mij, al hijgende; dat is, haakt, verlangt en tracht zeer vuriglijk daarnaar, dat hij mij zou mogen vernielen. Alzo wordt het Hebr. woord ook genomen Job 7:2; Pred. 1:5, en onder Ps. 119:131.

Ne 6.9,14 Ps 57.3 Job 7.2 Ec 1.5 Ps 119.131

5) dringt mij

Of, strijdende dringt hij mij.

‏ Psalms 68:13

25) vloden

Of, vlieden weg, als zijnde woorden der boodschappers.

26) zij,

De vrouw, dat is de vrouwen, die niet in den strijd trekken maar het huis bewaren, of de nederlaag is zo groot geweest, dat zelfs de vrouwen zonder schroom mede uitgekomen zijn om den roof te delen. Verg. 2 Sam. 1:24.

2Sa 1.24

‏ Song of Solomon 1:15

54) gij zijt schoon,

De schoonheid, die de kerk Gods heeft, komt uit genade, verworven door het bloed van Jezus Christus en zijne gerechtigheid. Zie onder, Hoogl. 4:1.

So 4.1

55) gij zijt schoon;

De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen de vervolgingen harer vijanden te versterken.

56) duiven[ogen].

Dat is, eenvoudig en kuis. Zie onder, Hoogl. 4:1. Hiermede wordt te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven zoeken. Zie Ps. 123:1,2; Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben. Zie ook Num. 10:31; Job 29:15; Ps. 33:8; Hoogl. 4:1.

So 4.1 Ps 123.1,2 Mt 10.16 Nu 10.31 Job 29.15 Ps 33.8 So 4.1

‏ Song of Solomon 2:14

48) Mijn duive,

Aldus wordt de gemeente van Christus genoemd vanwege hare kuisheid en eenvoudigheid. Zie Matth. 10:16, en boven, Hoogl. 1:15.

Mt 10.16 So 1.15

49) zijnde

Daar schuilende uit vrees der vijanden. Zie Jer. 48:28. Anders: die u onthoudt in de scheuren der steenrotsen; beschaamd zijnde vanwege de mismaaktheid uwer zonden.

Jer 48.28

50) in het verborgene

Die u in onbewoonde plaatsen, in holen en spelonken, vanwege de vervolging verbergt; gelijk 1 Kon. 18:4; Ps. 55:7,8, en Ps. 68:14; Openb. 12:6. Sommigen zetten het over, een verborgen trap, duidende zulks op den Heere Christus, die de trap en ladder is naar den hemel; Gen. 28:12; Joh. 1:52.

1Ki 18.4 Ps 55.6,7 68.13 Re 12.6 Ge 28.12 Joh 1.51

51) toon Mij

Dat is, kom tot mij, wandel voor mij oprechtelijk, gelijk Gen. 17:1; Rom. 12:1; Ef. 5:27. Te weten, nadat gij door mijn Geest en bloed zult gereinigd zijn.

Ge 17.1 Ro 12.1 Eph 5.27

52) uw stem horen;

Dat is, uwe gebeden en lofzangen. Zie Ps. 5:4, en Ps. 28:2, en Ps. 42:5, en Ps. 50:15, en elders.

Ps 5.3 28.2 42.4 50.15

53) is zoet,

Dat is, zij is mij aangenaam, te weten als zij uit een waar geloof spruitende is.

‏ Song of Solomon 4:1

1) gij zijt schoon,

De Bruid van Christus wordt schoon genoemd, niet alleen ten aanzien dat zij in Christus wordt aangemerkt, maar ook omdat zij naar het beeld van Christus veranderd wordt van klaarheid tot klaarheid, als van des Heeren Geest; 2 Cor. 3:18. Zie boven, Hoogl. 1:15.

2Co 3.18 So 1.15

2) gij zijt schoon;

Zie boven, Hoogl. 1:15.

So 1.15

3) duiven[ogen]

Zie de aantekening Hoogl. 1:15.

So 1.15

4) tussen

Of, tussen uwe tuigen; gelijk onder Hoogl. 4:3. Anders: uwe haarbindselen.

So 4.3

5) is als een kudde

Dat is, het is schoon, glad en teder, als het haar der geiten, die op den berg van Gilead weiden, of ergens in een goede vette landouw gaan, en daarvan vet worden en teder zacht haar krijgen; dat is, gij zijt versierd met goede werken.

6) berg Gileads

Deze landstreek was zeer bekwaam om het vee te weiden, vanwege hare vettigheid, gelijk blijkt uit Gen. 31:21; Num. 32:1; Jer. 22:6.

Ge 31.21 Nu 32.1 Jer 22.6

7) afscheren.

Het Hebreeuwse woord vindt men alleen hier en onder, Hoogl. 6:5; het betekent afscheren, of kaal maken; dat is afeten. Anders: die glinsteren van den berg van Gilead.

So 6.5

‏ Song of Solomon 5:12

52) als der duiven

Hoogl. 1:15, en Hoogl. 4:1 wordt gezegd dat de Bruid duivenogen heeft; hier staat dat de Bruidegom duivenogen heeft, dat is zuivere, klare, schoon ogen. Dan. 10:6 worden Christus toegeschreven ogen als vurige lampen, en Openb. 1:14 als vlammen vuurs; alle betekenende dat Hij aller mensen wegen ziet, en dat Hij de geheimen der mensen in het licht brengt; 2 Kron. 19:9; Ps. 11:4, en Ps. 90:8, en Ps. 94:9; Jer. 16:17; Hebr. 4:13.

So 1.15 4.1 Da 10.6 Re 1.14 2Ch 19.9 Ps 11.4 90.8 94.9 Jer 16.17 Heb 4.13

53) bij de waterstromen,

Dat is, die zich bij de waterbeken onthouden.

54) met melk gewassen,

Dat is, zo wit alsof zij met melk gewassen waren.

55) staande

Hebreeuws, zittende in de vulling; dat is, gelijk de stenen in de kasjes der gouden ringen staan of zitten; dat is, zij zijn fraai ingevoegd en staan gelijk een edele steen in een schonen ring ingevat. Dusdanige zijn de zuivere en aangename ogen des Bruidegoms Christus Jezus.

‏ Song of Solomon 6:9

28) Een enige

Of, [maar] zij alleen is mijn duif. Dit wordt gesteld tegen het groot getal der koninginnen, enz., Hoogl. 6:8. En hier wordt de Bruid van Christus, die maar ‚‚n is, [gelijk er maar ‚‚n lichaam, ‚‚n Geest, ‚‚ne hoop, ‚‚n Heere, ‚‚n geloof is; Ef. 4:4,5] gesteld en meer geacht dan het groot getal van anderen, die in hun eigen en anderer mensen mening koninginnen en prinsessen zijn. Zie wat God tot Isra‰l spreekt Exod. 19:5; 2 Sam. 7:23.

So 6.8 Eph 4.4,5 Ex 19.5 2Sa 7.23

29) de enige harer

Al de particuliere kerken op aarde, die rechtzinnig zijn, maken tezamen niet meer dan ‚‚n lichaam; Ef. 4:16. De enige kerk zijnde als de enige en wettelijke dochter van het hemelse Jeruzalem, hetwelk is de algemene kerk, welke is onzer aller moeder; Gal. 4:26.

Eph 4.16 Ga 4.26

30) de zuivere

Of, gezuiverde of uitgelezene, of de klare, en alzo onder Hoogl. 6:10, en 1 Kron. 7:40. Daar zijn wel vele bastaardkerken, maar daar is niet meer dan ‚‚n zuivere, wettelijke uitverkoren kerk. Van welke zie 1 Petr. 1:2.

So 6.10 1Ch 7.40 1Pe 1.2

31) dergenen,

Hebreeuws, van hare baarster.

32) de dochters

Te weten, de dochters of maagden van wie Hoogl. 6:8 gesproken is.

So 6.8

33) haar zien,

Dat is, haar staat en gelegenheid terdege kennen.

34) zullen haar

Of, zullen haar; te weten deze Bruid. Zie Deut. 4:6, en Deut. 26:19; Hand. 5:13.

De 4.6 26.19 Ac 5.13

35) prijzen.

Dat is, zij zullen haar gelukzalig achten. De zin is, ofschoon de kerken, die in deze wereld zo van anderen als van zichzelven zo groot geacht worden, schijnen de ware kerk te zijn, nochtans zullen zij eindelijk overtuigd worden, immers [tenzij dat zij zich bekeren] ten jongsten dage, als zij de schapen zullen zien staan aan de rechterhand van den oppersten rechter, dat er maar ‚‚n ware kerk is en dat die welzalig zijn, die tot dezelve behoren; Mal. 3:18.

Mal 3.18

‏ Isaiah 38:14

34) kirde als een duif;

Of, korde, steende.

35) verhieven

Te weten naar den hemel, of tot God, wien ik aanriep. Anders: werden uitgemergeld of uitgeschept; dat is, de krachten mijner ogen werden verdorven. Of, zij bezweken; te weten van opwaarts ten hemel te zien.

36) ik word onderdrukt,

Hebreeuws, mij is onderdrukking; te weten door deze mijne krankheid, die mij met geweld zo onderdrukt, dat ik mijn loop niet zal kunnen eindigen, tenzij dat Gij, Heere, U over mij ontfermt.

37) wees Gij mijn Borg.

Dat is, stel U tussen mij en mijne krankheid, gelijk zich een borg stelt tussen den schuldheer en den schuldenaar, om hem te bevrijden dat hij niet in de gevangenis geworpen worde; zie Ps. 119:122. Anders: wees mij lieflijk; anders: weef mij af; dat is, strek mijn leven uit, totdat ik oud en krachteloos word en door natuurlijke zwakheid sterf, en snijd den draad mijns levens niet af eer hij ten einde gelopen is; een manier van spreken aan de wevers ontleend.

Ps 119.122

‏ Isaiah 59:11

26) kirren

Of, piepen; gelijk Jes. 38:14. Hebreeuws, kirrende kirren wij.

Isa 38.14

27) naar recht,

Zie boven Jes. 59:9.

Isa 59.9
Copyright information for DutKant