Psalms 68:12
23) te spreken; Hebr. gaf rede, spraak; dat is, stof om te spreken, te weten, van victorin. Anders, zal geven. 24) boodschappers Hebr. boodschapsters; het welk verstaan wordt van boodschappende zielen; dat is personen, naar den aard der Hebr. taal. Het was wel ene wijze in Isral dat de vrouwen en jonge dochters de victorin roemden, en God daarvoor dankten en triomf zongen, [zie Exod. 15:20,21; Richt. 5:1, enz., en Richt. 11:34; 1 Sam. 18:6,7. Verg. ook 2 Sam. 1:20]; maar hier moet men verstaan de boodschappers van de verkregen victorin in het Oude Testament, en de apostelen en evangelisten in het Nieuwe Testament. Zie Jes. 40:9. Ex 15.20,21 Jud 5.1 11.34 1Sa 18.6,7 2Sa 1.20 Isa 40.9
Copyright information for
DutKant