‏ Psalms 68:31

69) Scheld

Van Gods schelden, zie Ps. 9:6. Anders, verdoe.

Ps 9.5

70) wild

Hierdoor kan men in het algemeen verstaan de vijanden van Gods volk, die de Heilige Schrift bij wilde dieren vergelijkt, of den koning van Egypte in het bijzonder, wiens hof aan de rivier lag, waar veel riet was. Verg. Jes. 19:6, en Exod. 2:3,4. Anders, den hoop der spiesdragers, of schutters, omdat de spiesen en pijlen van dik en sterk riet in sommigen plaatsen gemaakt werden.

Isa 19.6 Ex 2.3,4

71) riets,

Dat aan het riet woont, of zich daarin ophoudt. Sommigen verstaan hierdoor weelderige en vette plaatsen, uit Jes. 35:7.

Isa 35.7

72) stieren

Der wilde krijgsoversten of trotse regenten. Zie Ps. 22:13.

Ps 22.12

73) kalveren De algemene krijgslieden, of weelderige, dartele onderdanen der

goddeloze regenten. Sommigen verstaan hier bijzonderlijk den kalverdienst der Egyptenaars.

74) onderwerpt

Hebr. zich nederwerpt om als met voeten getreden te worden; versta, de huichelaars, die met veinzing van grote deemoedigheid mede geschenken aanbrengen. Verg. Deut. 33:29; 2 Sam. 22:45, met de aanteek. Zie ook Spreuk. 6:3. Anders, die zich nederlegt op stukken zilvers; dat is, in grote pracht leeft.

De 33.29 2Sa 22.45 Pr 6.3

75) Hij

Dit spreekt de profeet tot Gods volk, met vertrouwen det God dit gebed zal verhoren en de krijgszuchtige vijanden van God en zijn volk verdelgen.

‏ Psalms 72:10

22) Tharsis

Die aan den oceaan wonen. Zie 1 Kon. 10:22.

1Ki 10.22

23) eilanden

De Hebre‰n verstaan hier, en in vele andere plaatsen, onder de eilanden de volken, die in of aan de Middellandse zee en daarover gelegen zijn, al zijn zij juist niet rondom in het water gelegen. Zie Gen. 10:5; idem Jes. 20:6, en Jes. 23:2,6; Jer. 25:22, met de aantekeningen, enz.

Ge 10.5 Isa 20.6 23.2,6 Jer 25.22

24) Scheba

Zie Gen. 10:7.

Ge 10.7

‏ Acts 8:27

28) een kamerling,

Grieks Eunuchus; dat is, gesnedene, gelijk zodanige meest voor kamerlingen bij grote vorstinnen gebruikt werden. Hoewel dit woord ook mede genomen wordt voor allerlei grote heren, die in der koningen hoven dienen; Gen. 37:36; Esth. 1:10.

Ge 37.36 Es 1.10

29) Candace,

Gelijk alle koningen in Egypte Farao genaamd werden, zo werden ook alle koningen van Ethiopi‰ of Morenland, hetwelk meest door vrouwen geregeerd werd, Candac‚ genaamd. Zie Plinius lib. 6, cap. 29.

30) aan te bidden

Dat is, den godsdienst te plegen, die door God te Jeruzalem was opgericht, waarvan het aanbidden een der voornaamste delen was. Zie 1 Kon. 8:41.

1Ki 8.41
Copyright information for DutKant