Psalms 7:4

7) dat gedaan

Waarvan zij mij valselijk beschuldigen, inzonderheid die Cusch.

8) handen

Hebr. palmen.

Psalms 41:9

18) kleeft

Of, benauwt hem. Zij willen zeggen: Hij heeft ergens Belials- of schelmstuk, boevenstuk, bedreven, waarom hij met deze Belialsplaag [waarvan sommigen dit verstaan] beleden is, dies moet hij voort; gelijk Jobs vrienden hem als een goddelozen om zijn vreemd lijden veroordelen. Van het woord Belial, zie Deut. 13:13. en verg. 2 Sam. 22:5.

De 13.13 2Sa 22.5

19) weder

Hebr. niet toedoen, of voortvaren op te staan.

Psalms 55:12

22) Enkel

Hebr. verdervingen; dat is, enkel schenderij, allerlei schade, jammer, verdrukking.

Psalms 55:14

26) waardigheid,

Hebr. naar mijne schatting, of waarde; dat is, mijns gelijken, geacht of geschat als ik, of dien ik achtte als mijzelven. Anders, van mijne orde; dat is, van mijn staat, toestand en kwaliteit. Hierdoor verstaan sommigen Achitofel, van wiens grootachting en vertrouwen zo in het algemeen als bij David in het bijzonder, zie 2 Sam. 16:23; waarom ook van hem [als hij zich bij Absalom gevoegd had] in het bijzonder geboodschapt werd aan David, als zijnde niet alleen zeer vreemd, onverwacht en trouwelooslijk gedaan, maar ook zulks, dat David [ten aanzien van Achitofels uitnemende kloekheid] daarop wel te letten had. Die dezen psalm op Sauls tijd duiden, verstaan Abner, of anderen van Sauls krijgsraad.

2Sa 16.23

27) leidsman

Of, voornaamste vriend, beleider; te weten, mijner zaken. Zie Spreuk. 16:28, en Spreuk. 17:9; Micha 7:5.

Pr 16.28 17.9 Mic 7.5
Copyright information for DutKant