Psalms 89:10

21) de opgeblazenheid

Of, hovaardigheid; dat is, over de opzwelling der zee; wanneer zij hare baren als uit hovaardigheid verheft; hetwelk alzo verklaard wordt met de naastvolgende woorden. Zie Job 26:12, en Job 38:11.

Job 26.12 38.11

22) zo stilt

Of, zo bedwingt Gij ze.

Isaiah 19:19

51) zal de HEERE

Dat is, de ware godsdienst zal aldaar verricht worden, die ten tijde der profeten bij en op het altaar placht verricht te worden.

52) een opgericht teken

Dat is, zij zullen openlijk den Heere voor hunnen God aannemen en belijden; tot een teken waarvan zij openlijk dit teken zouden oprichten. Vergelijk hiermede Gen. 28:18; Exod. 24:4; Joz. 4:8,20, en Joz. 22:10.

Ge 28.18 Ex 24.4 Jos 4.8,20 22.10

53) aan haar landpalen

Aan hunne; te weten der Egyptenaars, of aan zijne; te weten Egyptes landpale.

Isaiah 19:21

Isaiah 19:25

69) Want de HEERE

Anders: welke de HEERE der heirscharen zal zegenen, zeggende: Weest gezegend, mijn volk van Egypte, en o Assyri‰, het werk mijner handen, en o Isra‰l, mijn erfdeel.

70) zal hen zegenen,

Of, zal hun; te weten de Isra‰lieten, of Egyptenaars, of Assyri‰rs. Anders: zal het; te weten land, of zal het; te weten volk, zegenen.

71) het werk

Wedergeboren door den Heiligen Geest, en zijnde derhalve nieuwe creaturen.

72) Mijn erfdeel!

Dat is, mijn zeer lieve en beminde, die Ik vanouds als mijn erfdeel bezit.

Isaiah 30:7

22) Egypte

Dat is, de hulp der Egyptenaars zal ijdel en tevergeefs zijn.

23) hun sterkte zijn.

Te weten der Joden; vergelijk onder Jes. 30:15. Hebreeuws, Rahabhemschabet, welke woorden anderen aldus vertalen: Rahab is ophouding, of Rahab zal ophouden; dat is, Egypte zal stilzitten of ophouden, dat is, het zal geen hulp meer bewijzen. Zie Jer. 37:7. Egypte wordt meermalen van de profeten Rahab genoemd, gelijk Jes. 51:9, en Ps. 87:4; zie de aantekening aldaar.

Isa 30.15 Jer 37.7 Isa 51.9 Ps 87.4

Isaiah 51:9

37) Ontwaak, ontwaak,

Of, waak op, waak op. Dit spreekt het volk Gods, God biddende dat Hij zijne macht wil bewijzen en hen verlossen, gelijk Hij hunne vaderen eertijds uit Egypte verlost heeft.

38) Gij het niet,

Gij sterke arm van God.

39) Rahab

Dat is, Egypte; en versta hier Farao met zijn ganse leger; zie Ps. 78:4, en Ps. 89:11.

Ps 78.4 89.10

40) uitgehouwen hebt,

Gelijk men een steen uit een steenrots houwt; dat is hier te zeggen: Uit het getal der levenden met geweld heeft uitgerukt.

41) den zeedraak

Of, walvis; dat is, den koning Farao. Zie Ps. 74:13,14; Jes. 27:1; Ezech. 29:3.

Ps 74.13,14 Isa 27.1 Eze 29.3

42) verwond hebt?

Of, smart aangedaan hebt; te weten als Gij hem in de Rode zee geworpen en verdronken hebt; Exod. 14:27.

Ex 14.27

Acts 2:9-10

25) Elamieten,

Elam was een deel van Perzi‰, alzo genaamd van Elam, een zoon van Sem; Gen. 10:22; 1 Kron. 1:17.

Ge 10.22 1Ch 1.17

26) Mesopotamie,

Dat is, zowel die in Mesopotami‰ als die in Judea wonen en geboren zijn. Mesopotami‰ is een deel van Syri‰ alzo in het Grieks genaamd, omdat het ligt midden tussen de twee rivieren Tiger en Eufraat; Gen. 24:10, en Gen. 35:9.

Ge 24.10 35.9

27) Azie.

Azi‰ wordt in het algemeen genaamd het derde deel der wereld toen bekend, en in het bijzonder dat deel, hetwelk eertijds Klein-Azi‰ en nu Natoli‰ genaamd wordt, waarvan ook Cappadoci‰, Pontus, Frygi‰ en Pamfyli‰ delen waren; maar hier schijnt het nog bijzonderlijker genomen te worden voor het deel van Klein-Azi‰, hetwelk ligt omtrent de Ege‹sche zee tegenover Macedoni‰ en Thraci‰.

28) Cyrene

Dit was ene stad in Lybi‰ of Afrika, van welke het omliggende land Libya Cyrenaica genoemd werd. In al deze landen waren de Joden overlang verstrooid, en spraken de talen van die landen; 1 Petr. 1:1.

1Pe 1.1

29) uitlandse

Dat is, die te Rome of daaromtrent geboren of woonachtig waren, en te Jeruzalem om hunne zaken of om den godsdienst gekomen waren.

30) Joden en

Namelijk niet alleen van godsdienst, maar ook van afkomst en geslacht.

31) Jodengenoten;

Grieks Proselitoy; dat is, aankomelingen, Joden niet van geslacht, maar van religie. Zie Matth. 23:15.

Mt 23.15

Ephesians 2:12

34) zonder Christus,

Dat is, zonder gemeenschap met Christus te hebben, die komen zou, buiten welke gene zaligheid was; Joh. 14:6; Hand. 4:12. De Isra‰lieten dan, die het koninkrijk Isra‰ls verwachtten, hadden gemeenschap met Christus, die beloofd was. Zie Joh. 8:56; Hand. 13:26,32, en Hand. 15:11, en Hand. 26:6,7; Hebr. 11:26, enz.

Joh 14.6 Ac 4.12 Joh 8.56 Ac 13.26,32 15.11 26.6,7 Heb 11.26

35) het burgerschap

Dat is, de gemeente Gods, die in het burgerschap Isra‰ls was begrepen.

36) de verbonden

Dat is, van de geestelijke beloften, die God in Zijn verbond met de Isra‰lieten opgericht, gedaan en dikwijls vernieuwd heeft, waarom Hij het verbonden in het getal van velen noemt.

37) geen hoop

Namelijk geen ware hoop van de vergeving der zonden en der eeuwige zaligheid.

38) zonder God

Dat is, zonder de oprechte kennis en dienst van den waren God. Want als is het dat zij vele goden en godsdiensten hadden, die waren nochtans van hen verdicht en versierd. Zie Rom. 1:21, enz.; al ware het dat enigen God als Schepper kenden, nochtans, dewijl zij den Zoon niet kenden, noch eerden, zo hadden zij ook den Vader niet; Joh. 5:23.

Ro 1.21 Joh 5.23

Colossians 3:11

25) Waarin

Dat is, in welken stand de wedergeboorte, ten tijde des Nieuwen Testaments.

26) niet is Griek

Dat is, voor God niet aangezien of geacht wordt opp Grieks en Jood, enz., gelijk Gal. 3:28.

Ga 3.28

27) Scyth,

Dit woord doet de apostel daarbij, omdat deze onder de volken, die van de Grieken barbaren genoemd werden, wel de grofste en wreedste gehouden werden, gelijk nu nog de Tartaren, van hen afkomstig.

28) Christus is

Dat is, Christus door het geloof maakt alleen den mens, wie hij ook zij, aangenaam voor God, en de mens, van welken staat hij ook zij, vindt in Hem alleen alles ter zaligheid nodig. Zie Hand. 4:12; 1 Cor. 1:30.

Ac 4.12 1Co 1.30
Copyright information for DutKant