‏ Romans 11:17

81) enige der takken

Dat is, enige ongelovige Joden. Van hier af vermaant de apostel de geroepen heidenen dat zij zich niet moeten beroemen tegen de verstoten Joden; maar toezien dat zij door hun voorbeeld mogen gewaarschuwd worden, om zich te wachten dat zij niet mede tot ongeloof vervallen, opdat hun hetzelfde ook niet overkome.

82) afgebroken zijn,

Namelijk van den wortel en stam; dat is, verstoten zijn van het verbond.

83) gij,

Namelijk geroepen heidenen. De apostel spreekt hier aan het gehele lichaam der geroepen heidenen, niet deze of gene in het bijzonder.

84) een wilde olijfboom zijnde,

Dat is, een spruit of ent, van een wilden olijfboom genomen, dat is, uit de heidenen, die een ongelovig volk waren.

85) in derzelver [plaats]

Dat is, in plaats der afgebroken takken, welke zijn de ongelovige Joden. Grieks, in dezelve.

86) zijt ingeent,

Dat is, in de gemeente Gods ingelijfd.

87) des wortels en der vettigheid

Dat is, van het sap, hetwelk uit den wortel voortkomt en zich verspreidt in de takken; welke hier ook vettigheid genaamd wordt. En worden daardoor verstaan de voordelen en beloften den Joden van God gedaan.

88) des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden,

Dat is, der Isra‰lietische gemeente.

‏ Romans 11:25-26

117) deze verborgenheid onbekend zij

Dat is, deze zaak, die tot nog toe weinig bekend is geweest.

118) wijs zijt,

Dat is, laatdunkend of hoogmoedig in uwe ogen; Spreuk. 3:7; Rom. 12:16.

Pr 3.7 Ro 12.16

119) de verharding

Dat is, de ongehoorzaamheid, gelijk Rom. 11:30,32; zie Rom. 11:7.

Ro 11.30,32,7

120) voor een deel

Dat is, niet van alle Joden, maar van enigen, hoewel zeer velen. Want daar is nog altijd enig overblijfsel behouden geweest, en daarna zullen zij zich met grote menigte bekeren.

121) Israel gekomen is,

Dat is, het Isra‰lietische volk, de Joden.

122) de volheid der heidenen

Dat is, het volle getal, of de menigte der heidenen, en gelijk als het lichaam derzelve. Zie dergelijk Rom. 11:12.

Ro 11.12

123) ingegaan zijn.

Namelijk door belijdenis des Christelijken geloofs in de gemeente Gods.

124) alzo zal

Dat is, alsdan, namelijk als de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.

125) geheel Israel

Dat is, niet enige weinigen, maar ene zeer grote menigte, en gelijk als de ganse Joodse natie.

126) zalig worden;

Namelijk door de predikatie des Evangelies krachtig geroepen, en door het geloof gerechtvaardigd zijnde.

127) De Verlosser zal uit Sion komen

Grieks, die uittrekt; namelijk iemand uit enige zwarigheid. Hebreeuws, Go‰l. Waardoor de Messias verstaan wordt, die, als een naaste bloedverwant der Joden, hen uit het verderf zal trekken en verlossen.

128) de goddeloosheden

Namelijk hen door den Geest der wedergeboorte van dezelve bekerende, en hen die vergevende.

129) van Jakob.

Dat is, van de Joden, die Jakobs nakomelingen zijn.

‏ Galatians 4:26

109) Jeruzalem, dat

Dat is, de Christelijke Kerk en religie, die hare zaligheid zoekt, niet door het eerste verbond der wet, namelijk door de werken der wet, maar door het tweede des Evangelies, namelijk door de verdiensten van Christus met een waar geloof aangenomen; welke haren oorsprong heeft van den hemel, door de krachtige roeping des Heiligen Geestes. Zie Hebr. 12:22; Openb. 3:12, en Openb. 21:10.

Heb 12.22 Re 3.12 21.10

110) dat is vrij,

Namelijk van de dienstbaarheid en vloek der wet; en wordt bij Sara en Izak, die vrije personen waren, met recht vergeleken; waarom het ook de erfenis des hemels be‰rven zal.

111) ons aller

Namelijk gelovigen, zo Joden als heidenen die hunne zaligheid in Christus alleen zoeken.

112) moeder.

Gelijk Sara de moeder was van Izak, die de erfgenaam zijns vaders was, omdat hij uit een vrije moeder was geboren.

Copyright information for DutKant