‏ Romans 12:1-2

1) bid u dan, broeders,

Of, ik vermaan.

2) door de ontfermingen Gods,

Dat is, dewijl dan God ons zo veelvoudige barmhartigheid in Christus heeft betoond, gelijk in het voorgaande geleerd is, hetwelk het woord dan aanwijst.

3) uw lichamen

Dat is, uzelven, geheel een Hebreeuwse manier van spreken, waardoor een deel voor het geheel genomen wordt; gelijk hetzelve uitgelegd wordt 1 Thess. 5:23.

1Th 5.23

4) stelt

Dat is, offert op; gelijk de offeranden voor den Heere werden aangeboden en voor Hem daargesteld en alzo Hem toege‰igend.

5) een levende,

Dat is, niet lichamelijk door slachting gedood, maar geestelijk door doding der begeerlijkheden geslacht zijnde, om Gode te leven; Rom. 6:11; 2 Cor. 5:15; Col. 3:3,5.

Ro 6.11 2Co 5.15 Col 3.3,5

6) heilige

Dat is, gelijk de beesten, die in het Oude Testament opgeofferd werden, zonder vlek of gebrek moesten zijn; Exod. 12:5; Lev. 1:10; Deut. 15:21, dat alzo wij ons afzonderen van alle onheiligheden.

Ex 12.5 Le 1.10 De 15.21

7) Gode welbehagelijke offerande,

Dat is, voortkomende uit een oprecht en verslagen hart door het geloof gereinigd, zonder hetwelk Gode gene offeranden behagen; Jes. 1:11, en Jes. 66:3; Jer. 6:20, en Jer. 7:29; Hos. 6:6; Hebr. 11:4,6.

Isa 1.11 66.3 Jer 6.20 7.29 Ho 6.6 Heb 11.4,6

8) redelijke godsdienst.

Dat is, een godsdienst, die niet bestaat in uiterlijk opofferen van onredelijke dieren, gelijk in het Oude Testament, maar in een geestelijk opofferen van redelijke mensen, dat is, van uzelven; Hebr. 13:15; 1 Petr. 2:5.

Heb 13.15 1Pe 2.5
9) dezer wereld

Grieks, dezer eeuw; namelijk die in het boze gelegen is; 1 Joh. 5:19.

1Jo 5.19

10) niet gelijkvormig;

Dat is, neemt niet aan den vorm of de gedaante dezer boze wereld. Hoedanig deze vorm nu was, beschrijft de apostel Rom. 13:13; Ef. 4:18,19, en Petrus, 1 Petr. 4:3, en Johannes, 1 Joh. 2:16.

Ro 13.13 Eph 4.18,19 1Pe 4.3 1Jo 2.16

11) wordt veranderd door de vernieuwing

Grieks, in vorm, of gedaante hersteld; niet naar lichaam, gelijk de po‰ten in hunne fabelen dichten, somwijlen geschied te zijn, maar naar de ziel en krachten derzelve, namelijk naar het verstand en naar den wil en de genegenheden.

12) gemoeds,

Of, verstands. Zie Ef. 1:18, en Ef. 2:3, en Ef. 4:23; Col. 1:21.

Eph 1.18 2.3 4.23 Col 1.21

13) beproeven,

Dat is, onderscheiden; of ene proeve geven door uw godzalig leven, dat gij verstaat welke de goede wil Gods zij.

14) wil van God zij.

Namelijk naar welken als den enigen en volmaakten regel wij ons leven moeten aanstellen, dien Hij in zijn Woord ons volkomen geopenbaard heeft.

‏ Hebrews 13:15-16

31) door Hem altijd

Namelijk Jezus Christus; dat is, steunende door het geloof op Hem, op Zijn verdienste en voorbidding. Zie 1 Petr. 2:5, en 1 Joh. 2:1.

1Pe 2.5 1Jo 2.1

32) vrucht der lippen,

Dat is, niet gelijk de Isra‰lieten uit de eerstelingen of vruchten der aarde, maar de vrucht onzer lippen, welke Hosea, Hos. 14:3, noemt de kalven der lippen; dat is, dankzegging voor de verworvene weldaden.

Ho 14.2

33) belijden.

Dat is, loven en danken, gelijk Matth. 11:25; Rom. 14:11.

Mt 11.25 Ro 14.11
34) zodanige offeranden

Namelijk der dankbaarheid. Want Christus is alleen de offerande onzer verzoening met God, gelijk de apostel meermalen heeft betuigd. Zie hiervoor Hebr. 9:25,26,27,28, en Hebr. 10:14,18.

Heb 9.25,26,27,28 10.14,18

35) heeft God een welbehagen.

Namelijk in Christus Jezus, gelijk hierna Hebr. 13:21 wordt uitgedrukt. Gelijk dan de gehoorzaamheid van een kind, al verdient het niets bij zijn vader en van een onderdaan aan zijn overheid, toch aangenaam is, zo is onze weldadigheid ook Gode in Christus behagelijk en aangenaam, al kunnen wij daarover van geen verdienste voor Hem roemen. Zie Luk. 17:10; Rom. 11:35.

Heb 13.21 Lu 17.10 Ro 11.35

‏ 1 Peter 2:9

23) gij zijt

Namelijk die Christus met waar geloof hebt aangenomen.

24) een uitverkoren

Dat is, u komen al deze voorrechten en eretitels metterdaad toe, die het ganse volk van Isra‰l doorgaans en inzonderheid Exod. 19:5,6; Deut. 26:18,19, ten opzichte van het uiterlijk verbond worden gegeven; zie ook Mal. 3:16,17, Rom. 9:8.

Ex 19.5,6 De 26.18,19 Mal 3.16,17 Ro 9.8

25) een koninklijk priesterdom,

Dat is, koningen en priesters, gelijk Johannes spreekt Openb. 1:6. Mozes zegt Exod. 19:6, een priesterlijk koninkrijk. Doch de apostel volgt de Griekse overzetting, dewijl het ‚‚n zin heeft.

Re 1.6 Ex 19.6

26) een verkregen volk;

Grieks een volk tot verkrijging; dat is, dat God Zichzelf door Zijn bloed tot een eigendom heeft verkregen; Hand. 20:28.

Ac 20.28

27) de deugden Desgenen,

Dat is, de eigenschappen, namelijk de wijsheid, mogendheid, rechtvaardigheid, genade en barmhartigheid van God.

28) uit de duisternis

Namelijk van de onwetendheid en natuurlijke boosheid.

29) wonderbaar licht;

Dat is, tot heiligheid en ware kennis van God. Zie Hand. 26:18.

Ac 26.18

‏ Revelation of John 8:3-4

5) een andere engel, en stond

Namelijk van een andere natuur, die hier tussenbeiden is gekomen eer de andere zeven hebben gebazuind; en door dezen engel wordt hier noodwendig Christus onze Middelaar verstaan, de engel des verbonds en het aanschijn Gods, Jes. 63:9, en Mal. 3:1; die alleen de priester des hemels is, en onze gebeden met het reukwerk Zijner verdiensten, op het gouden altaar, dat is, op zichzelf Gode tot een aangenamen reuk offert en voordraagt, gelijk betuigd wordt Rom. 8:34; Ef. 5:2; Hebr. 4:14, en Hebr. 9:24, en Hebr. 13:10,15; 1 Joh. 2:1.

Isa 63.9 Mal 3.1 Ro 8.34 Eph 5.2 Heb 4.14 9.24 13.10,15 1Jo 2.1

6) gegeven, opdat hij het [met]

Namelijk van God Zijn Vader, dewijl Hij Hem tot een Middelaar heeft gesteld.

7) de gebeden aller heiligen

Grieks zou geven de gebeden. Dit verstaan enigen van de gebeden aller gelovigen op aarde, die gedurig tot God roepen en zuchten, dat Zijn rijk kome, en dat Hij hen verlosse van den boze. Anderen verstaan dit van de gebeden der martelaars in het bijzonder, waarvan hiervoor is gesproken, Openb. 6:10; doch kan wel van al de gebeden der kinderen Gods in het algemeen verstaan worden.

Re 6.10
8) [met] de gebeden der heiligen,

Of gelegd bij de gebeden.

9) ging op van de hand

Namelijk om van den Vader verhoord te worden; waarna de volgende oordelen Gods, als een vrucht dezer verhoring zouden volgen. Zie Hand. 10:4.

Ac 10.4
Copyright information for DutKant