Romans 8:23

61) die de eerstelingen des Geestes hebben,

Alzo noemt hij de wedergeborenen omdat zij de eerste gaven des Heiligen Geestes hebben ontvangen en verwachten dat ook de overige, die ons beloofd zijn, zullen volgen, gelijk de eerste vruchten, die God opgeofferd zijnde, de gehele massa heiligden; Rom. 11:16.

Ro 11.16

62) in onszelven,

Dat is, in het binnenste van onze harten. Zie Rom. 7:24.

Ro 7.24

63) de aanneming tot kinderen,

Dat is, het volle bezit der erven, die ons in deze aanneming is beloofd.

64) de verlossing onzes lichaams.

Namelijk van het verderf en de ijdelheid, 1 Cor. 15:43,44, en dit is de derde reden van onzen troost in het kruis.

1Co 15.43,44

2 Corinthians 1:22

47) verzegeld,

Dat is, als met opdrukking van zijn zegel verzekerd, namelijk van onze gemeenschap met Christus, en vervolgens van onze aanneming tot kinderen en tot erfgenamen Gods; Rom. 8:15,16; 1 Cor. 2:12.

Ro 8.15,16 1Co 2.12

48) het onderpand des

Gr. Arrhabon, welk woord, gelijk ook Arrha, eigenlijk betekent een onderpand, dat een deel of begin is van het toekomende goed, dat ons beloofd en verzekerd wordt, gelijk als iemand enig geld gereed geeft tot een begin en verzekering der betaling die beloofd is. Zie 2 Cor. 5:5; Ef. 1:13,14. De eerste gave dan des Geestes en des levens is een onderpand van onze gehele erve; alzo dat deze zalving, verzegeling en onderpand tot een zelfde einde dienen. Doch dit verhaal van deze weldaad dient daartoe, om te bewijzen dat dezelve in onze harten altijd krachtiger en gewisser wordt.

2Co 5.5 Eph 1.13,14

2 Corinthians 5:5

11) tot ditzelfde bereid

Dat is, tot deze heerlijkheid in onze ziel, en deze onsterflijkheid in ons lichaam. Gr. gewrocht, of toegemaakt.

12) het onderpand des

Namelijk den Heiligen Geest tot een onderpand, om ons hiervan te verzekeren. Zie Rom. 8:16; 2 Cor. 1:22; Ef. 4:30.

Ro 8.16 2Co 1.22 Eph 4.30

Ephesians 4:30

57) bedroeft

Ene wijze van spreken bij gelijkenis, uit Jes. 63:10, waardoor te kennen wordt gegeven dat de Geest Gods, die in ons woont, door dergelijke zonden, waar Hij een afkeer van heeft, Zijne vriendelijke werking in ons verduistert, en in plaats van Zijne liefde ons Zijne gramschap laat gevoelen (gelijk een vader een droevig aangezicht aantrekt over zijne kinderen, wanneer zij in zijne tegenwoordigheid kwaad doen, en in plaats van vriendschap te bewijzen hen, hoewel ongaarne, moet straffen), waaruit ook een bedroefd gemoed rijst in de gelovigen, en de zekerheid hunner zaligheid wordt verduisterd. Zie Ps. 6:2, en Ps. 31:10,11, en Ps. 51:11, enz.

Isa 63.10 Ps 6.1 31.9,10 51.9

58) door Welken gij

Grieks, in welken.

59) verzegeld zijt

Namelijk als door het opgedrukt zegel van Gods evenbeeld van de ongelovigen zijt onderscheiden, en van de toekomende zaligheid wordt verzekerd. Zie Ef. 1:13.

Eph 1.13
Copyright information for DutKant