‏ Ruth 2:9

13) zij maaien zullen,

De maaiers.

14) haarlieden gaan;

De dienstmaagden.

15) heb ik den jongens niet geboden,

Ik heb het hun wel ernstiglijk geboden, wil hij zeggen. Zie Richt. 4:6.

Jud 4.6

‏ Ruth 3:2

2) geweest zijt,

Om aren op te lezen; boven, Ruth 2:8,22,23.

Ru 2.8,22,23

3) bloedvriendschap?

Hebreeuws eigenlijk, is niet Boaz onze kennis? Zie boven, Ruth 2:1, en Ruth 2:20.

Ru 2.1,20

4) gerst op den dorsvloer wannen.

Hebreeuws, den dorsvloer der gerst; dat is, de gerst, die op den dorsvloer is.

Copyright information for DutKant