Song of Solomon 2:14
48) Mijn duive, Aldus wordt de gemeente van Christus genoemd vanwege hare kuisheid en eenvoudigheid. Zie Matth. 10:16, en boven, Hoogl. 1:15. Mt 10.16 So 1.15 49) zijnde Daar schuilende uit vrees der vijanden. Zie Jer. 48:28. Anders: die u onthoudt in de scheuren der steenrotsen; beschaamd zijnde vanwege de mismaaktheid uwer zonden. Jer 48.28 50) in het verborgene Die u in onbewoonde plaatsen, in holen en spelonken, vanwege de vervolging verbergt; gelijk 1 Kon. 18:4; Ps. 55:7,8, en Ps. 68:14; Openb. 12:6. Sommigen zetten het over, een verborgen trap, duidende zulks op den Heere Christus, die de trap en ladder is naar den hemel; Gen. 28:12; Joh. 1:52. 1Ki 18.4 Ps 55.6,7 68.13 Re 12.6 Ge 28.12 Joh 1.51 51) toon Mij Dat is, kom tot mij, wandel voor mij oprechtelijk, gelijk Gen. 17:1; Rom. 12:1; Ef. 5:27. Te weten, nadat gij door mijn Geest en bloed zult gereinigd zijn. Ge 17.1 Ro 12.1 Eph 5.27 52) uw stem horen; Dat is, uwe gebeden en lofzangen. Zie Ps. 5:4, en Ps. 28:2, en Ps. 42:5, en Ps. 50:15, en elders. Ps 5.3 28.2 42.4 50.15 53) is zoet, Dat is, zij is mij aangenaam, te weten als zij uit een waar geloof spruitende is. Isaiah 28:7-8
23) dezen Te weten, velen onder de Joden, of van den stam van Juda. 24) van den wijn, Of, in den wijn; dat is, zij hebben zich zo geheel begeven tot dronkenschap en vleselijke wellusten, dat zij schier van al hun verstand beroofd worden. Dit kan ook van de geestelijke dronkenschap verstaan worden, door welke men in de zonden versmoord ligt, gelijk onder Jes. 29:9. Zie Spreuk. 20:1. Isa 29.9 Pr 20.1 25) de priester Of overste. Zie Gen. 41:45. Ge 41.45 26) de profeet Te weten de valse profeten, gelijk onder Jes. 29:10. Isa 29.10 27) zij zijn verslonden De zin is: Gelijk zij den wijn ingezopen hebben, alzo verslindt en verderft de wijn hen ook. 28) zij dwalen Dat is, de priesters dolen in het uitleggen der profetien, zij keren en draaien die naar hun eigen lusten en inbeeldingen. 29) waggelen Of, struikelen in het oordelen. 30) zijn vol Of, zijn vervuld met uitbrakingen. 31) drek, Of, van vuiligheid. 32) zodat Versta hierbij, maar overal is het bespogen en vuil gemaakt, of, zodat er gene plaats meer is; te weten die niet vuil gemaakt of ontreinigd is. Jeremiah 13:12
10) Alle flessen Hebreeuws, alle fles zal, enz.; dat is, elke fles. Alsof de profeet zeide: Gij verwacht een overvloedig wijnjaar, opdat gij u dol en vol mocht zuipen; maar, enz. versta hier, geen lederen flessen, maar stenen flessen, of vaten, gelijk afgenomen wordt uit Jer. 13:14; vergelijk Klaagl. 4:2. Jer 13.14 La 4.2 11) zeer wel, Hebreeuws, wetende weten wij niet? Het schijnt dat dit ziet op de beloften der valse profeten, die het volk wijsmaakten dat zij vrede en overvloed van alles zouden hebben, hetgeen zij gaarne geloofden; maar God profeteert hun geheel wat anders. Vergelijk Micha 2:11, met de aantekening. Mic 2.11 Jeremiah 23:16-17
44) ijdel; Met valse en ijdele beloften bedriegen zij u, zodat gij bedrogen zult uitkomen als gij u daarop verlaat. Vergelijk Ps. 62:11. Ps 62.10 45) huns harten, Dat zij zelf versierd en niet van mij ontvangen hebben. Vergelijk Ezech. 13:2. Eze 13.2 46) steeds Hebreeuws, zij zijn zeggende zeggende. 47) lasteren: Of, smadelijk verachten, tergen. 48) vrede hebben; Dat is, het zal ulieden welgaan. Jeremiah 29:8-9
12) bedriegen, Ulieden wijsmakende dat gij binnen twee jaren zult verlost worden. 13) dromers, Hebreeuws, dromen. Zie boven Jer. 27:9. Jer 27.9 14) doet dromen. Dien gij door uwe ijdelheid en lichtgelovigheid gelegenheid en oorzaak geeft, om u met valse dromen te verleiden. 15) valselijk in Mijn Naam; Hebreeuws, in, of met valsheid. Micah 3:5
12) bijten, en roepen vrede uit; Onder voorwensel van liefde en vriendelijkheid, als grijpende wolven, de zielen moorden, door hun valse verleidende profetien. Verg. Ezech. 13:18,19 en Ezech. 22:25; Matth. 7:15. Of, als verhongerde beesten, verscheuren en veslinden wat men hun geeft, en roepen dan van vrede, geluk en voorspoed, als zij de buik vol hebben. Verg. Micha 2:11; Jes. 56:10, Jes. 56:11; Ezech. 13:3 met de aantekening. Eze 13.18,19 22.25 Mt 7.15 Mic 2.11 Isa 56.10,11 Eze 13.3 13) heiligen zij een krijg Dat is, tegen die ruien en hitsen zij een ieder op, rusten toe, en nemen oorlog tegen hem aan, of verkondigen en profeteren hem alle kwaad, als zijnde een verachter van God en Zijn Woord, dat zij valselijk voorwenden. Zie van het Hebr. woord Jer. 6:4. Jer 6.4
Copyright information for
DutKant