1 Chronicles 1
Inleiding
Als we de boeken 1 Koningen en 2 Koningen enerzijds en 1 Kronieken en 2 Kronieken anderzijds lezen, valt de grote overeenkomst tussen de inhoud van de beide boeken Koningen en de beide boeken Kronieken op. Ze beschrijven dan ook dezelfde geschiedenissen. Toch is er een belangrijk verschil. In Koningen en Kronieken wordt de geschiedenis namelijk beschreven vanuit een verschillend gezichtspunt. Ze zijn met elkaar te vergelijken zoals we ook de vier evangeliën met elkaar vergelijken. Elk beschrijft de geschiedenis op zijn eigen wijze, terwijl het één Geest is Die de schrijvers leidt. Daarom is er geen tegenspraak, maar harmonie. De boeken zijn een aanvulling op elkaar. Wie de Heilige Geest heeft gebruikt om deze boeken te schrijven, is niet bekend. Als schrijver van Koningen is Jeremia wel genoemd, terwijl van Kronieken wel is verondersteld dat deze van de hand van Ezra zijn. Harde bewijzen zijn daar echter niet voor.De boeken 1 Kronieken en 2 Kronieken nemen een bijzondere plaats in onder de historische boeken van het Oude Testament. We kunnen dat vergelijken met de bijzondere plaats die het evangelie naar Johannes inneemt onder de evangeliën. Johannes gaat terug naar wat “in [het] begin was” (Jh 1:1), toen het eeuwige Woord bij God was. De Kronieken gaan ook terug naar het begin, maar dan van de geschiedenis van de mens om die geschiedenis te volgen langs een lijn van belofte en genade.We vinden in deze boeken de geschiedenis van koningen die over Gods volk hebben geregeerd. De eerste drie koningen – Saul, David en Salomo – hebben over heel Israël, de twaalf stammen, geregeerd. Een korte tijd heeft de zoon van Salomo, Rehabeam, ook over het hele rijk van de twaalf stammen geregeerd. Maar onder zijn regering is het rijk in twee delen gescheurd: een deel van twee stammen, Juda en Benjamin, die verdergaan onder de naam Juda, en een deel van tien stammen, de overige stammen, die verdergaan onder de naam Israël of ook wel Efraïm. Over elk van de beide rijken hebben negentien koningen geregeerd, tot ze beide ophouden te bestaan. Na de negentiende koning van Israël, Hosea, is dit rijk door de koning van Assyrië veroverd en zijn de inwoners verstrooid. Na de negentiende koning van Juda, Zedekia, is dit rijk door de koning van Babel in ballingschap weggevoerd. Van de koningen die over Juda hebben geregeerd, zijn sommigen betrekkelijk goed, anderen uitzonderlijk slecht; sommigen beginnen goed en eindigen slecht; anderen beginnen slecht en eindigen goed. Maar allemaal schieten ze tekort aan Gods heerlijkheid en Gods ideaal van wat een koning moet zijn. Alleen de Heer Jezus beantwoordt daaraan volmaakt. God noemt Hem ‘Mijn Koning’. De koningen van de tien stammen zijn zonder uitzondering slecht.De geschiedenis die wordt beschreven in de beide boeken die Kronieken worden genoemd, loopt vanaf Adam tot het jaar 538 v.Chr., globaal zo’n drieduizendvijfhonderd jaar. De beide boeken Kronieken zijn geschreven, of in elk geval voltooid, na de terugkeer uit de ballingschap. Dat blijkt uit het feit dat de ballingschap van Juda en Jeruzalem door Nebukadnezar in dit boek als een historisch gegeven wordt vermeld (1Kr 6:15).1 Kronieken en 2 Kronieken vormen een geheel. Het eerste boek beschrijft de geschiedenis van David. In het tweede boek vinden we de geschiedenis van Davids nageslacht. Veel van deze geschiedenissen vinden we ook terug in 1 Samuel en 2 Samuel en 1 Koningen en 2 Koningen. Die vier boeken kunnen we ook als één geheel beschouwen. Toch is er een belangrijk verschil op te merken tussen de reeks van deze vier boeken en die van de boeken 1 Kronieken en 2 Kronieken. In de boeken Samuel en Koningen wordt vooral de geschiedenis van Israël en zijn koningen belicht, met het accent op de verantwoordelijkheid van de mens. In Kronieken komt de nadruk meer te liggen op de geschiedenis van Juda en zijn koningen, met het accent op de genade van God. Nadat de mens in 1 Koningen en 2 Koningen totaal gefaald heeft in zijn verantwoordelijkheid, zien we in 1 Kronieken en 2 Kronieken de God van genade Zelf aan het werk om vanaf het begin de geschiedenis opnieuw te schrijven. Het is de geschiedenis van Gods volk die door de Heilige Geest vanuit Gods gezichtspunt voor de aandacht wordt geplaatst. Er worden slechts die fouten vermeld, die bekend moeten zijn om de onderwijzing van Zijn genade te verstaan. De boeken Kronieken tonen ons het koningschap naar de genade van God en niet naar het verantwoordelijk karakter ervan zoals in boeken Koningen. Het boek 1 Kronieken zwijgt bijvoorbeeld over het lijden en de verwerping van David, dat wordt beschreven in de boeken Samuel, maar we zien David direct als koning in zijn heerlijkheid. De boeken Koningen geven hoofdzakelijk de geschiedenis van het noordelijke tienstammenrijk. De zonden van het koningshuis van David worden daarin nauwgezet vermeld, opdat de lezer de redenen van het verval en de scheuring weet. Profeten treden daar op de voorgrond, omdat het volk zichzelf heeft afgesneden van de dienst van de priesters en Levieten, die verbonden is aan de tempel in Jeruzalem. Het is Gods voorziening dat Hij door deze profeten, zoals Elia en Elisa, voorziet in hun geestelijke nood. De boeken 1 Kronieken en 2 Kronieken, die zijn geschreven na de terugkeer van een overblijfsel uit de Babylonische ballingschap naar het land Israël, lijken meer voor dit overblijfsel geschreven te zijn. Het is namelijk een grote bemoediging voor het teruggekeerde handjevol Judeeërs die in deze boeken lezen, om herinnerd te worden aan het vroegere genadige handelen van God met Zijn volk. De boeken Kronieken lijken dan ook meer voor het overblijfsel geschreven te zijn, terwijl de boeken Koningen meer voor het hele volk geschreven lijken te zijn.Ook de geslachtsregisters die we in 1 Kronieken vinden, hebben hun nut. Ze zijn van belang omdat alleen het zaad van Abraham recht heeft op het beloofde land. Deze geslachtsregisters dienen ertoe de afkomst te bewijzen. Gelukkig hij, die zijn geslachtsregister heeft bewaard en de erfenis van de HEERE waardeert. Het is een bewijs van geloof. Verder zijn de geslachtsregisters een middel om vermenging met de omwonende volken te voorkomen. Tevens dienen ze om de opvolging van het Aäronitische priesterschap vast te stellen. We lezen bijvoorbeeld in het boek Ezra dat iemand die als priester dienst wil doen, uit de geslachtsregisters moet kunnen aantonen dat hij inderdaad uit een priesterlijke familie stamt en zodoende recht heeft op het priesterschap (Ea 2:62-63; vgl. Ne 7:64-65). Bovenal kan aan de hand van deze geslachtsregisters worden vastgesteld Wie als Messias recht heeft op het koningschap. Dat laat het belang van het geslachtsregister in Mattheüs 1 zien. Daaruit blijkt duidelijk dat de Heer Jezus het wettig recht heeft op de troon van David. Dat geslachtsregister kunnen we dan ook zien als een voortzetting van de geslachtsregisters die ons in 1 Kronieken 1-9 worden gegeven. Voor ons die tot de gemeente van de levende God behoren, zijn dergelijke geslachtsregisters niet van belang. Wij hoeven niet onze afkomst aan te tonen. Als we aan onze afkomst denken, is het voldoende te weten dat we van een in zonde gevallen Adam afstammen. Daardoor zijn we aan het oordeel van God onderworpen. Dat hebben we ingezien en we hebben mogen geloven in het werk van de Heer Jezus dat nodig is geweest om ons tot een nieuw geslacht te maken. Door het geloof in Hem zijn we opnieuw geboren en behoren we tot de familie van God (Jh 1:12). Het behoren bij die familie berust niet op natuurlijke afstamming, maar op wedergeboorte, waardoor we deel hebben aan de natuur van God (2Pt 1:4). Voor ons zijn aardse registers niet van belang. Uit zulke registers kunnen namen verwijderd worden. Wij mogen weten dat onze namen staan opgeschreven in de hemelen (Lk 10:20; Hb 12:23). Uit die registers kunnen geen namen worden verwijderd. Het hoofdthema van de boeken 1 Kronieken en 2 Kronieken is wel de tempel. In Kronieken wordt het ‘huis van God’ vaak genoemd, terwijl die naam niet één keer in Koningen voorkomt. Dat zou ervoor kunnen pleiten dat de priester-schriftgeleerde Ezra de schrijver van Kronieken is. Tempel en priester horen immers onlosmakelijk bij elkaar. Het boek Ezra is ook nauw aan Kronieken verbonden. Dat zien we aan de laatste verzen van 2 Kronieken, die de openingsverzen van het boek Ezra vormen (2Kr 36:22-23; Ea 1:1-2). Er wordt veel aandacht besteed aan de tempeldienst, die door David is ingesteld en in verval is geraakt, maar aan het einde van 2 Kronieken onder Hizkia en Josia wordt hersteld. Het actuele belang van de boeken Kronieken voor ons hangt samen met het hoofdthema, de tempel. Zoals in het Oude Testament de tempel de woonplaats of het huis van God wordt genoemd, zo wordt in het Nieuwe Testament de gemeente de woonplaats of het huis van God genoemd (Ef 2:21-22; 1Tm 3:15). Vaak zullen we de ‘vertaalslag’ maken van wat in Kronieken beschreven staat naar onze tijd. Dat dit geoorloofd is, geeft de Bijbel zelf aan. Met betrekking tot de geschiedenis van Israël in de woestijn lezen we: “Inleiding
1 Kronieken 1 gaat van Adam tot aan de zonen van Jakob, die worden genoemd in het volgende hoofdstuk. Daar worden ze “de zonen van Israël” genoemd (1Kr 2:1-2). Het gaat in dit hoofdstuk om twee reeksen namen, die dan verder worden uitgewerkt (1Kr 1:1-4; 24-27). We kunnen ons bij het lezen van de namen van dit geslachtsregister op een begraafplaats wanen. We lopen langs de graven en zien de namen van voorbije generaties. Het zijn allemaal namen van mensen die zijn geboren en zijn gestorven, ze hebben liefgehad en geleden, mensen die zich een weg hebben gebaand door de wereld. De namen zijn op deze vaste platen, grafstenen, ingegraveerd. Als Christus ons niet tijdens ons leven komt halen, zal het met onze namen ook zo gaan. “Alle vlees”, ook dat van ons, “is als gras” (1Pt 1:24). Elk van deze levens heeft een noodzakelijk deel in de voortgang van het menselijk leven vervuld en heeft de fakkel ervan doorgegeven. Ieder zal ook aan de andere zijde van de dood voortbestaan, na geopenbaard te zijn voor de rechterstoel van Christus (2Ko 5:10). De namen van de personen in dit hoofdstuk, die individueel bij God bekend zijn, zijn allemaal in het boek Genesis terug te vinden (Genesis 5; 10; 11; 25; 36). Het gaat om ongeveer tien opsommingen. Eerst worden tien stamvaders, van Adam tot Noach, genoemd (1Kr 1:1-4). Daarna volgen zeventig volken uit Noach. Vervolgens komen de namen van weer tien stamvaders, nu van Sem tot Abraham (1Kr 1:24-27). Daarna weer zeventig volkeren die uit Abraham voortkomen. Daaruit spreekt een Goddelijke ordening. Dat de geslachtsregisters beginnen bij Adam, laat zien dat het huis van David – want om hem gaat het in de geslachtsregisters – niet alleen van belang is voor Israël, maar voor de hele mensheid.Van Adam tot Noach en zijn zonen
Van Adam tot Noach worden de namen van tien stamvaders genoemd.In 1Kr 1:4 wordt in het geslachtsregister van Noach Sem het eerst genoemd. Maar als de geslachten worden opgesomd, gaan de geslachten van Jafeth (1Kr 1:5-7) en Cham (1Kr 1:8-16) voor.De nakomelingen van Jafeth
Geen commentaar.De nakomelingen van Cham
Geen commentaar.De nakomelingen van Sem
In 1Kr 1:19 wordt aan de naam Peleg toegevoegd dat hij zo heet, “omdat in zijn dagen de aarde verdeeld werd”. Peleg betekent dan ook ‘verdeling’. Zijn naam verwijst naar de spraakverwarring die God tussen de mensen veroorzaakt als oordeel over het hoogmoedige streven om in te dringen in de hemel (Gn 11:1-9).Van Sem tot Abraham
Van Sem tot Abraham hebben we, net als van Adam tot Henoch (1Kr 1:1-4), tien stamvaders. Sem en Abraham herinneren beiden aan de speciale betrekking die God met Zijn volk heeft. Sem is het voorbeeld van de speciale verbindingen van de HEERE met een speciaal deel van de mensheid, de Semieten. Noach spreekt over “de HEERE, de God van Sem” (Gn 9:26). In Abraham zien we de Goddelijke verkiezing (Gn 12:2; Gn 17:7). De reden van de verandering van de naam Abram in Abraham (1Kr 1:27) wordt in Genesis 17 gegeven (Gn 17:5).De nakomelingen van Abraham
We vinden in de diverse opsommingen in dit hoofdstuk het beginsel “niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke” (1Ko 15:46). We zien dat in 1Kr 1:29. Terwijl in 1Kr 1:28 van de zonen van Abraham eerst Izak en daarna Ismaël wordt genoemd, wordt in het volgende vers toch eerst het geslachtsregister van Ismaël gegeven. Ook bij de zonen van Izak zien we dat eerst het geslachtsregister van Ezau wordt genoemd (1Kr 1:34-35).Van de zonen van Ketura (1Kr 1:33) is Midian bekend als een vijand van Israël. Hij heeft zich regelmatig laten gelden (Nm 22:4; Ri 6:1-6). Van Midian worden ook nog eens vijf zonen genoemd, wat misschien wel een aanwijzing is voor de veelzijdigheid van zijn tegenstand.De nakomelingen van Ezau
Uz (1Kr 1:42) is de naam van de plaats waar Job heeft gewoond (Jb 1:1). Hieruit is mogelijk af te leiden dat Job een vroege afstammeling van Ezau kan zijn (vgl. Kl 4:21a). Evenzo is het niet onwaarschijnlijk dat Elifaz, de zoon van Ezau, de vader van Teman (1Kr 1:35-36), een voorouder is van Jobs vriend Elifaz, de Temaniet (Jb 2:11).Koningen van Edom
Er regeerden koningen over Edom, voordat er een koning over Israël regeerde (1Kr 1:43). Dit laat zien dat, totdat Gods keus van een koning in David wordt bekendgemaakt, de naties hun eigen weg gaan en hun eigen regering regelen, onafhankelijk van God. Uit het feit dat in deze lijst met koningen nergens wordt vermeld dat iemand koning wordt in de plaats van zijn vader, heeft men wel geconcludeerd dat men voor het koningschap werd gekozen. De zittende vorst regeerde tot zijn dood.Stamhoofden van Edom
Geen commentaar.
Copyright information for
DutKingComments