1 Chronicles 27
5. De legeroversten van David
De legeroversten zijn geen Levieten. Dat zijn alleen zij die de vier diensten verrichten die we hiervoor hebben gezien. Ondanks de rust die er is als David koning is en zijn vijanden heeft verslagen, houdt David elke maand vierentwintigduizend soldaten paraat om de vrede en de veiligheid te waarborgen en te bewaren. De legeroversten die hier worden genoemd, worden ook in 1 Kronieken 11 onder de helden van David genoemd. Zij hebben met David zijn verwerping en beproeving gedeeld. Hier delen zij in zijn verheerlijking en regering; zij krijgen de hoge functie van legeroverste. Wij zijn ook verworpen met de ware David en als beloning zullen we in Zijn verheerlijking delen (2Tm 2:12a). Wie trouw is in de geestelijke strijd in het kleine, is het ook in het grote en krijgt een grotere verantwoordelijkheid. Helden worden gevormd in zware beproeving en kunnen later openlijk voor de Heer van de heren uittrekken. Iedere gelovige die nu al een bepaalde dienst in de openbaarheid heeft, heeft zijn proeve van bekwaamheid in het verborgene afgelegd. Niemand krijgt een openbare dienst als hij niet in het verborgen geoefend is. Zij die vooraan gaan in de strijd, de legeroversten, kunnen zeggen hoe de strijd moet worden gevoerd omdat zij onderwezen zijn door de grote Aanvoerder, “de Bevelhebber van het leger van de HEERE” (Jz 5:14). Jonge gelovigen doen er goed aan te letten op de ouderen en op hen te wachten tot zij het sein voor de strijd geven.6. Hoofden van de twaalf stammen
De hoofden van de twaalf stammen kunnen we toepassen op leiders die de Heer in een plaatselijke gemeente geeft. Dit zijn weer andere personen dan poortwachters en legeroversten. Deze leiders hebben de alledaagse leiding, als er geen sprake is van bijzondere situaties. We kunnen hierbij misschien denken aan hen die “de genadegaven van … besturingen” hebben (1Ko 12:28). Aan het slot wordt nog een bijzonderheid vermeld over de volkstelling (1Kr 27:23-24). Uit deze verzen kunnen we leren dat het volk van God altijd groter is dan wij kunnen tellen. David wilde niet het exacte aantal inwoners weten, want dan zou hij twijfelen aan de belofte van God van een ontelbaar nageslacht (Gn 15:5; Gn 22:17). Zijn zonde was dat hij de kracht van zijn volk wilde weten en daarom de strijdbare mannen liet tellen (1Kr 21:2; 5).7. Andere opzichters en raadsheren
In dit gedeelte worden de zegeningen van het land genoemd en wie daarover het beheer hebben. Al die zegeningen staan onder de zorg van David. Hij kan daarvan door zijn opzichters aan anderen te eten geven. Ook nu zijn er ‘opzichters’ die voedsel kunnen uitdelen aan de gemeente (Mt 24:45). Elke vrucht die hier wordt genoemd, heeft zijn eigen geestelijke betekenis, evenals elk dier. Strijden is belangrijk, maar het is ook een zware bezigheid. Hetzelfde geldt voor de rechter en de poortwachter. Het geldt ook voor het geven van voedsel aan Gods volk. Hongerige harten te mogen voeden met wat onze Heer aan voorraden bezit, is ook niet altijd eenvoudig. Toch is dat meer een dankbaar werk. Het wordt vaker in dankbaarheid ontvangen.De opsomming van de werkzaamheden van de opzichters laat een grote verscheidenheid aan bezigheden zien. Zo is er in de gemeente een grote verscheidenheid aan gaven. Wie het werk op het veld moet doen, kan niet tegelijk voor de kudden zorgen. Hij heeft daar ook geen verstand van. Toch is er eensgezindheid in al die arbeid, want alles gebeurt voor koning David. Niemand moet zich ook bemoeien met het werk van een ander. Ieder moet trouw zijn in zijn eigen dienst. We kunnen veel toepassen op de gemeente. Wat ieder toevertrouwd heeft gekregen, blijft eigendom van de grote Koning, de Heer Jezus. Wat een verwarring ontstaat er als iemand het veld dat hij moet onderhouden, gaat beschouwen als zijn eigen veld. Dat is wat in de christenheid veel gebeurt, bijvoorbeeld als een predikant spreekt over ‘mijn gemeente’ en die ook als zodanig behandelt. Alleen de Heer Jezus mag “Mijn gemeente” zeggen (Mt 16:18). “De schatkamers van de koning” (1Kr 27:25a) stellen voor ons de schatten in de hemel voor die wij mogen verzamelen (Mt 6:20). Daarbij kunnen we denken aan alles wat we in Christus bezitten, want in Hem zijn “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen” (Ko 2:3). Verder zijn er nog de “voorraadschuren op het land, in de steden, in de dorpen en in de torens” (1Kr 27:25b). Jozef en Hizkia hebben voorraadschuren (Gn 41:49; 56; 2Kr 31:5; 7; 10). Deze voorraadschuren dienen om uit te delen wat is ingezameld. Ze zijn overal aanwezig, op allerlei gebieden en in allerlei plaatsen. Het wijst op de overvloed van het land, waarin allen delen, waar ze ook wonen.“De voorraadschuren op het land”, of op de akkervelden, ziet op de taak die in de wereld wordt gedaan. We kunnen daarbij denken aan de prediking van het evangelie, waardoor mensen tot bekering komen. Steden en dorpen zijn te vergelijken met grote en kleine plaatselijke gemeenten, waar mensen die tot bekering zijn gekomen, worden gebracht. Torens zijn uitkijkposten om te waarschuwen voor de komst van de vijand en bieden bescherming tegen de vijand.In “de landarbeiders” (1Kr 27:26) kunnen we een beeld van het werk van de evangelisten zien. Zoals David iemand over zijn arbeiders aanstelt, geeft Paulus aan hoe er gewerkt moet worden op Gods akker (1Ko 3:6-8). Ook moet er met goed zaad worden gewerkt, dat wil zeggen dat het evangelie zuiver, dat is puur bijbels, moet worden gepredikt.Het verzorgen van “de wijngaarden” (1Kr 27:27) doet denken aan de zorg van God door Zijn dienaren. De Vader wil dat de Zijnen vrucht dragen voor Hem (Jh 15:1-2). Het geeft Hem vreugde als er vrucht voor Hem is, waarvan “de voorraadschuren voor de wijn” spreken (Ri 9:13).Bij “de olijfbomen” (1Kr 27:28) kunnen we denken aan groei in het huis van God (Ps 52:10a; vgl. Ps 92:13). Die groei gebeurt door de werking van Gods Geest, van Wie de olie een beeld is.“De wilde vijgenboom” is een beeld van de gerechtigheid voor God. Als Adam en Eva hebben gezondigd, maken ze schorten van vijgenbladeren (Gn 3:7). Het is een eigengemaakt schort dat hun naaktheid voor God niet kan bedekken. Zo kan een eigen gerechtigheid niet voor God bestaan. Als er geen vrucht is, wordt de vijgenboom vervloekt (Mk 11:12-14). De enige gerechtigheid die God aanvaardt, is de gerechtigheid op grond van geloof. Die gerechtigheid schenkt Hij Zelf op grond van het werk van Zijn Zoon. De “schatkamers van de olie” spreken van “[de] Heilige Geest, Die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland” (Tt 3:5-6; 1Jh 2:20; 27; Gl 5:22-23). Het licht van de Geest wordt bewaard voor Zijn volk. Er kan, waar daar ook maar behoefte aan is, onbeperkt gebruik van worden gemaakt. Deze olie raakt nooit op.De runderen (1Kr 27:29) dienen om aan God te offeren. Voor ons spreekt dat van geestelijke offers. Als de profeet Hosea het volk de woorden aanreikt om die als belijdenis uit te spreken, zegt hij: “Dan zullen wij de offers [letterlijk: jonge stieren] van onze lippen nakomen” (Hs 14:3). Hun uitgesproken belijdenis wordt vergeleken met het brengen van offerstieren. Dat duidt op het bewustzijn dat God hun belijdenis als een offer zal aannemen, met in hun hart de eerbied die daarbij hoort. Dat offer is in werkelijkheid door de Heer Jezus gebracht. Zijn offer is groot genoeg om de grootste zonde te kunnen vergeven. De schrijver van de brief aan de Hebreeën haalt dit vers uit Hosea aan om de gelovigen aan te sporen God te eren: “Laten wij
Copyright information for
DutKingComments