1 Corinthians 5:5
Zonde in de gemeente
Het is niet zo gemakkelijk om op een eenvoudige manier iets over dit belangrijke hoofdstuk te zeggen. En een belangrijk hoofdstuk is het. Je hebt hier een van de belangrijkste gedeelten in het Nieuwe Testament waarin je kunt lezen wat de plaatselijke gemeente moet doen als er bij hen zonde aanwezig blijkt te zijn. Geen enkele plaatselijke gemeente kan voorkomen dat er gezondigd wordt. De gemeente bestaat uit gelovigen die helaas allemaal nog in staat zijn om te zondigen. De grote vraag is alleen hoe de gemeente reageert in het geval dat er een zonde van iemand bekend is geworden. Het antwoord op deze vraag is ook belangrijk om te kunnen constateren of een geloofsgemeenschap ook echt een gemeente genoemd kan worden. Tilt men niet zwaar aan de aanwezigheid van de zonde én reageert men niet op de oproep om de zonde weg te doen, dan heb je niet te maken met een gemeente van God. Voordat je nu verder dit hoofdstuk gaat doornemen, moet je eerst zien dat er een verschil is tussen in de zonde vallen en in de zonde leven. In de zonde vallen betekent dat we iets doen wat zondig is; we begaan een verkeerde daad. Maar in de zonde leven is niet een eenmalig iets; het is een zondige levenspraktijk erop na houden. Het is verschrikkelijk als iemand een keer overspel pleegt. Het is nog veel verschrikkelijker als iemand in overspel leeft. Het laatste is in dit hoofdstuk aan de orde. Er is nog iets wat je moet weten en dat is dat niet met iedere zonde op dezelfde manier moet worden gehandeld. Stel je voor dat jij een broeder of een zuster ziet zondigen. Hij of zij doet iets wat tegen de wil van God ingaat. Wat moet je dan doen? Moet je het dan gelijk aan de gemeente, aan alle broeders en zusters, gaan vertellen? Nee, dat moet niet! Wat je moet doen, kun je lezen in Mattheüs 18 (Mt 18:15-17). Kort gezegd staat daar dat je eerst zelf naar je broeder of zuster die heeft gezondigd moet gaan om te proberen hem of haar te winnen. Winnen wil zeggen hem of haar van de zonde overtuigen, zodat de zonde wordt ingezien en beleden. Als dat niet lukt, moet je nog iemand, één of twee, meenemen en opnieuw proberen hem of haar te winnen. Lukt het dan nog niet om de ander tot belijdenis van zijn of haar zonde te brengen, dan pas moet je het aan de gemeente vertellen. Dan gaat de gemeente zich met hem of haar bemoeien. Stel je voor dat jij in een persoonlijk gesprek de ander hebt kunnen overtuigen van het verkeerde. Hij of zij heeft het dan beleden tegenover God en, als de zonde tegenover iemand anders is begaan, tegenover degene tegen wie gezondigd is. Niemand zal er dan verder iets weten. Denk je eens in wat er zou zijn gebeurd, wanneer je direct naar de gemeente zou zijn gestapt en alles daar zou hebben verteld. Dat zou toch wel tot grote schade van de ander, die een broeder of zuster is, zijn geweest. 1Ko 5:1. Hier in Korinthe gaat het om een verschrikkelijke zonde. Het gaat om een geval van hoererij als zelfs onder de volken niet bestaat. De volken, die leven zonder God, leven in allerlei wellusten en uitspattingen. Maar wat hier in de gemeente van God wordt gevonden, is zelfs hun wat te gortig. Je kunt je afvragen of zoiets wel mogelijk is bij een gelovige. Ja, zoiets is mogelijk. Denk nooit dat jij, nu je een gelovige bent, niet tot zoiets in staat bent. Wie dat wel denkt, heeft de les nog niet geleerd: “Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont” (Rm 7:18a). Dat moet niet een uit het hoofd geleerd lesje zijn, maar een diepe, innerlijke overtuiging. Hoe meer jij je dat bewust bent, hoe meer je bewaard zult blijven voor een vallen in de zonde. 1Ko 5:2. Hoe reageren de gelovigen in Korinthe nu op deze zonde? Ze doen alsof er helemaal niets aan de hand is. Ze maken zich er totaal niet druk over. Integendeel, ze zijn “opgeblazen”, dat wil zeggen dat ze zich groter voordoen dan ze zijn, ze vinden zichzelf geweldig. Ze hebben immers enorm veel gaven? Paulus prikt daar doorheen. Hij zegt tegen hen dat treuren, verdriet hebben over wat er is gebeurd, heel wat beter bij hen zou passen. Dan zou hij, die de zonde heeft begaan, uit hun midden zijn weggedaan. Want het is toch ondenkbaar dat zonde in het midden van de gemeente kan blijven bestaan? We kunnen God toch niet met zonde verbinden? God en de Heer Jezus kunnen onmogelijk blijven in een gemeente waar de zonde aanwezig blijft. Waar het om gaat, is dat de Korinthiërs niet verdrietig zijn geworden door wat er onder hen gebeurt. Ze zijn ongevoelig voor het feit dat er iemand onder hen op zo’n zondige wijze leeft. Daarbij komt nog dat er algemeen in de wereld om hen heen over gesproken wordt (1Ko 5:1). Wat een schande voor de Heer Jezus! Wanneer ze enig gevoel zouden hebben gehad van de heiligheid van God, zouden ze zich dan niet diep hebben gebogen voor de Heer en Hem hebben beleden dat zoiets onder hen heeft kunnen plaatsvinden? Je kunt er zeker van zijn dat de Heer dan duidelijk zou hebben gemaakt wat er moet gebeuren. Voor ons is dit ook belangrijk. Stel je voor dat er in de gemeente zonde openbaar wordt en dat het gaat om een zonde waarover zelfs in de (beschaafde) wereld schande wordt gesproken. Dat is het geval in Korinthe. Wat doen we dan? Doen we of er niets aan de hand is? Gaan we gewoon door met onze samenkomsten alsof er niets is gebeurd, terwijl wij ons gelukkig prijzen dat we zoveel zegeningen hebben gekregen? Of treuren we erover? Schamen wij ons? Gaan we ermee naar de Heer, om Hem te vragen wat we moeten doen? Ik hoop het laatste. 1Ko 5:3-5. Voor Paulus is de zaak duidelijk. Voor hem zijn lange verhalen met duizend-en-een excuses overbodig. Hij heeft de boosdoener al aan de satan overgeleverd. Wat Paulus hier heeft gedaan, is een persoonlijke daad. Hij heeft als apostel daartoe het gezag. Zoiets kunnen wij niet doen. Je ziet wel dat hij het heeft gedaan met het oog op het behoud van de boosdoener. Het vlees moet verdorven worden, maar de geest behouden. De boosdoener is de lusten van zijn vlees gevolgd. Door hem aan de satan over te leveren krijgt de satan de vrije hand om hem te laten voelen wat het zondige vlees daadwerkelijk is en bewerkt. De satan is hier een instrument in de hand van God om een van Zijn kinderen te laten voelen hoe dwaas het is om het eigen genot te zoeken. Dat het hier gaat om een gelovige, blijkt uit de tweede brief aan de Korinthiërs. In die brief lees je over de goede uitwerking die de toegepaste maatregelen hebben gehad (2Ko 2:1-11; 2Ko 7:2-16). Hoewel het een persoonlijke daad van Paulus als apostel is, heeft hij het toch niet los van de Korinthiërs gedaan. Hij voelt zich in de geest met hen verbonden. Hij verwacht van de Korinthiërs dat zij zich een met hem zullen voelen. Dan zullen ze zich aansluiten bij wat Paulus met de boosdoener heeft gedaan. Het is namelijk belangrijk dat een tuchtmaatregel die op een gelovige wordt toegepast, door allen wordt erkend. Dat wil zeggen, dat allen aan het uitvoeren van de tuchtmaatregel meewerken als in een gemeente iemand uit het midden moet worden weggedaan. Zo iemand moet dan echt alleen komen te staan. Het lijkt een harde maatregel. Het kan ook lijken of de gelovigen die dit moeten doen zich beter voelen. Maar is gehoorzamen aan Gods Woord iets dat we doen omdat we ons beter voelen? Het is toch onze plicht? Daar komt bij dat de boosdoener in wezen niet slechter is dan wij. Wij zijn precies hetzelfde. Als we dat beseffen, zal dat ons bewaren voor een harde opstelling. In een gezin zie je hetzelfde. Ouders moeten hun kinderen straffen als ze verkeerde dingen hebben gedaan. Dat doen die ouders niet omdat ze beter zijn, maar in gehoorzaamheid aan Gods Woord en om hun kinderen voor ergere dingen te bewaren. De ouders moeten hun kinderen ook niet in drift en kwaadheid straffen. Ouders die echt van hun kinderen houden, zullen hen in liefde straffen omdat ze weten dat een juiste straf een goede uitwerking zal hebben. Tot slot nog een aanvullende opmerking. De gemeente heeft de kracht of het gezag voor de maatregel die ze moet nemen, gekregen van de Heer Jezus. De gemeente is de gemeente van Jezus Christus. Wat de ene plaatselijke gemeente aan tuchtmaatregelen neemt over iemand uit hun midden, geldt dan ook voor alle plaatselijke gemeenten over de hele wereld (1Ko 4:17b). Dat betekent dat iemand die als kwaaddoener uit de gemeente in A is weggedaan, niet door de gemeente in B als gelovige mag worden ontvangen.Lees nog eens 1 Korinthiërs 5:1-5.Verwerking: Wat moet je doen als er zonde in de plaatselijke gemeente aanwezig blijkt te zijn?
Copyright information for
DutKingComments