‏ 1 Kings 11:1

De ontrouw van Salomo

In dit hoofdstuk zien we het falen van Salomo. De hier beschreven ontwikkeling en de daarmee samenhangende gebeurtenissen ontbreken in 2 Kronieken.

Salomo overtreedt op meervoudige wijze de koningswet (Dt 17:14-20). Hier gaat het vooral om de invloed van de vrouwen op Salomo. Wanneer het vrouwelijke element de man beheerst, zien we wat hier gebeurt. Nehemia maakt het teruggekeerde overblijfsel ernstige verwijten vanwege hun onheilige verbindingen en verwijst daarvoor naar de grote ongehoorzaamheid van de grote koning Salomo die daardoor Israël heeft doen zondigen (Ne 13:26). Hij heeft duizend vrouwen genomen, maar onder hen was geen goede te vinden (Pr 7:28; vgl. Hl 6:8-9).

Zijn vader David heeft hem niet het goede voorbeeld gegeven (1Sm 25:42-44; 2Sm 11:26-27) en Salomo gaat veel verder in deze afwijking van de HEERE. David had in elk geval nog vrouwen uit het volk van God, maar Salomo neemt ze uit de omringende heidense volken. Hij doet dat tegen Gods uitdrukkelijk gebod in dat Zijn volk zich niet met die vrouwen zou inlaten (Dt 7:3-4; Ex 34:16). Met al zijn wijsheid is hij er niet toe in staat zijn lusten in bedwang te houden. Als dit met Salomo is gebeurd, moet dat ons wel klein maken en zal het onze wijsheid zijn de waarschuwing ter harte te nemen: “Daarom, laat hij die meent te staan, uitkijken dat hij niet valt” (1Ko 10:12).

Salomo neemt met zijn vele vrouwen ook hun goden in huis. Ook dat heeft David nooit gedaan. David is altijd, met al zijn falen, de HEERE trouw gebleven. De afgodendienaars hebben allen hun eigen goden, maar Salomo neemt ze allemaal in zijn huis op. Iemand die Gods Woord kent en daarvan afdwaalt, maakt het vaak bonter dan iemand die nooit in verbinding met God is geweest. Het verderf van het beste is het ergste verderf.

Dit gebeurt allemaal “in de tijd van Salomo’s ouderdom”. Het vlees in de gelovige wordt met het klimmen van de jaren niet beter. Het zal juist opspelen als we oud geworden zijn en we mogelijk menen dat de gevaren van het leven ons niet meer zo bedreigen en we niet meer waakzaam zijn. Dan zal het alsnog zijn verwoestend werk bij ons doen.

De man die zo nederig tot de HEERE heeft gebeden bij de inwijding van de tempel, wordt een vereerder van de Astoreth, Milkom en andere heidense gruwelen. Hij die een tempel voor de HEERE heeft gebouwd, zinkt zo laag, dat hij hoogten bouwt voor “Kamos, de afschuwelijke [afgod] van de Moabieten, … en voor Molech, de afschuwelijke [afgod] van de Ammonieten” en voor de afschuwelijke afgoden van al zijn vreemde vrouwen. Die voor Kamos bouwt hij “op berg die voor Jeruzalem ligt” (1Kn 11:7), als het ware voor het aangezicht van het door de HEERE geliefde Sion.

In onze tijd zou men Salomo een ruimhartig man noemen. Hij laat immers iedereen in zijn waarde en doet met alle godsdiensten mee. Hij is geen man meer voor wie er maar één God bestaat, hij is geen ‘fundamentalist’. Alle goden zijn voor hem gelijk geworden. Dan ben je toch wel koning van alle mensen! Maar je bent het niet meer naar Gods hart!! Hij doet “wat slecht was in de ogen van de HEERE” (1Kn 11:6). Het gaat er niet om hoe mensen de dingen beoordelen die we doen, maar hoe God ze beoordeelt.

In de geschiedenis van de koningen van Israël hebben we een beeld van de geschiedenis van de christenheid. Midden in de geschiedenis van Israël vinden we Achab en Izebel. Izebel komen we ook tegen in de profetische beschrijving van de kerkgeschiedenis in Openbaring 2-3. In het midden van die beschrijving zien we de gemeente in Thyatira. De Heer Jezus ziet iets in die gemeente waarover Hij die gemeente moet vermanen en dat is dat ze de vrouw Izebel laat begaan (Op 2:19-24). Na Achab en Izebel komt Jehu, die we in beeld terugzien in de gemeente in Sardis (Op 3:1-3). Vóór Achab en Izebel hebben we eerst nog Jerobeam. Hij is een beeld van de gemeente in Pérgamus (Op 2:13-16).

De afwijkingen beginnen echter met de gemeente in Efeze, met het verlaten van de eerste liefde (Op 2:4). Daarvan hebben we in Salomo een beeld, omdat zijn hart door zijn vrouwen afwijkt naar de afgoden van die vrouwen. Zijn hart is niet langer ongedeeld voor de HEERE. Daarom wordt de kandelaar op den duur weggenomen.

Na het opgeven van de eerste liefde door de gemeente in Efeze komt in de gemeente in Smyrna de verdrukking als tucht van de Heer (Op 2:9-10). Dat zien we in beeld in de tegenstanders die de HEERE verderop in dit hoofdstuk tegen Salomo laat opstaan (1Kn 11:14; 23; 26).

Copyright information for DutKingComments