1 Kings 18:3-16

Achab en Obadja

Gehoorzaam aan de opdracht van de HEERE gaat Elia op weg naar Achab om zich aan hem te vertonen. Voordat die ontmoeting plaatsvindt, horen we van een man, Obadja, die zich aan het hof van Achab bevindt en van wie we lezen dat hij de HEERE zeer vreest. Het hof van Achab en het vrezen van de HEERE zijn twee tegengestelde werelden. Obadja kan niet openlijk belijden dat hij de HEERE zeer vreest, want hij vreest ook voor Achab. Het vrezen van de HEERE moet samen gaan met een wijken van kwade (Sp 3:7).

Toch heeft de HEERE Obadja gebruikt. In zijn vrees voor de HEERE heeft hij ervoor gezorgd dat honderd profeten uit handen van de moordzuchtige Izebel zijn gebleven. Hij heeft hen zelfs in leven gehouden door hen van brood en water te voorzien. Dit is voorwaar geen geringe zaak in een tijd dat het water schaars is en de oogsten mislukken door droogte. Mogelijk dat hij daarin is geholpen door de zevenduizend die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen (1Kn 19:18). Het is in elk geval geen geringe prestatie, waarvoor de HEERE hem zeker zal belonen.

Een echte getuige voor de HEERE, zoals Elia is, kan hij echter niet zijn. Hij loopt aan de leiband van Achab en krijgt zijn opdrachten van hem en niet van de HEERE zoals Elia. Obadja kan onmogelijk een openlijke getuige voor de HEERE zijn, omdat hij met het kwaad verbonden blijft.

Wie een echte getuige wil zijn, kan niet met het kwaad verbonden zijn. Een gelovige die met de wereld in gemeenschap leeft, zal handelen als de wereld. Hij zal zich inzetten om de wereld leefbaar te houden en die zelfs te verbeteren. Wie een mens Gods wil zijn, moet zich reinigen van de vaten tot oneer (2Tm 2:20-21). Dat doet Obadja niet. Hij is integendeel bezig, samen met Achab, om de gevolgen van Gods oordeel ongedaan te maken.

Achab bekommert zich meer om zijn vee dan om zijn mensen, zijn onderdanen. Voor zijn vee gaat hij op zoek naar water. Hij geeft Obadja de opdracht ook een deel van het land te doorzoeken. Achab vertrouwt Obadja blijkbaar ten volle. Zo heeft hij Obadja leren kennen. Hoewel Obadja een verkeerde positie inneemt en gedwongen wordt deel te nemen aan een dwaze expeditie, blijkt eruit dat hij in het algemeen goed is in zijn werk. Iemand die de HEERE vreest, zal voor zijn werkgever een nuttige kracht zijn die zijn werk goed doet, ook al moet soms van een werk worden gezegd dat het niet een werk van geloof is.

Obadja en Elia

Op weg naar Achab loopt Elia Obadja tegen het lijf. Twee mannen die de HEERE vrezen, treffen elkaar. Er is echter een wereld van verschil tussen hen. De een is een verklaard tegenstander van Achab, de ander doet zijn best om, hand in hand met Achab, ervoor te zorgen dat in deze tijd van schaarste de paarden van Achab in elk geval wat te eten hebben. Obadja schrikt ervan als hij Elia ziet en noemt hem “mijn heer”. Elia wijst hem terecht en zegt dat Achab zijn heer is. Dat zegt Obadja zelf ook in 1Kn 18:10. Dit herinnert aan het woord van de Heer Jezus: “Niemand kan twee heren dienen” (Mt 6:24a).

Elia is gewend direct te gehoorzamen. Als de HEERE zegt “ga”, dan gaat hij (1Kn 18:1-2). Als Obadja diezelfde opdracht van Elia krijgt, maakt hij met allerlei tegenwerpingen bezwaar tegen die opdracht. Hij schikt zich gemakkelijk naar de plannen van Achab, maar kan zich moeilijk buigen voor Gods plan. Zo gaat het vaak in het leven van christenen die met de wereld meedoen. Als het Woord van God eenvoudige gehoorzaamheid vraagt, hebben ze allerlei excuses om er onderuit te komen.

Angst beheerst het leven van Obadja. Hij is bang voor Elia en hij is bang voor Achab. Hij vreest meer voor zijn eigen leven, dan voor dat van Elia. Hij vertelt hoe Achab rusteloos naar Elia heeft laten zoeken om hem te doden, in de bijgelovige mening dat het onheil dan zou ophouden en er weer regen zou komen. Er is bij Obadja ook geen rust ten aanzien van Elia. Voor hem is Elia ook een gevaar. Hij ziet Elia als het voorwerp van de haat van zijn heer en niet als de vertegenwoordiger van de levende God.

Veel gelovigen leven in de gespletenheid die het leven van Obadja kenmerkt. Zij bevinden zich in systemen waar allerlei boze leringen zijn. Die leringen veroordelen ze wel, maar ze blijven waar ze zijn. Daarbij houden ze zichzelf voor dat ze misschien nog nuttig kunnen zijn. Ze komen echter in steeds grotere gewetensnood. Aan de ene kant voelen ze aan dat de Heer Jezus oneer wordt aangedaan en willen ze daar ook nog wel eens tegen protesteren; aan de andere kant zijn ze bang voor de godsdienstige leiders. Die situatie zal er uiteindelijk toe leiden dat ze óf hun geweten het zwijgen opleggen óf dat ze er weggaan.

Ook van het werk van de Geest begrijpt Obadja niets. Hij meent dat de Geest zomaar iets met Elia zal doen waardoor hij in de grootste problemen zal raken en zelfs voor zijn leven moet vrezen. Hij kent Gods gedachten niet en daardoor oppert hij gedachten over de Geest die totaal buiten de geestelijke werkelijkheid zijn. Nooit zal de Geest iets doen waardoor het Woord van God buiten werking wordt gesteld of wat tegen het Woord van God ingaat. Elia heeft in de volmacht van de Geest gezegd dat Obadja hem bij Achab moet aankondigen. Het is een belediging van de Geest om dan te veronderstellen dat Hij ineens iets anders zal bewerken.

Obadja voelt zich genoodzaakt zich te rechtvaardigen. Dat hij zo bang is voor zijn leven, komt omdat hij zo vol is van zichzelf. Wie zichzelf heeft verloren, vreest niet voor zijn leven, want dat is hij al kwijt. Obadja noemt alles op wat hij dan toch maar voor de HEERE heeft gedaan. Maar de Heer wil niet dat wij zo over onszelf spreken (Sp 27:2). Paulus noemt zichzelf “een onzinnige” (2Ko 11:23) als hij genoodzaakt wordt over zichzelf te spreken. Mensen die hoog over zichzelf opgeven, vinden geen waardering bij geestelijk gezinde mensen. Elia komt ook niet onder de indruk van de wapenfeiten die Obadja opsomt. Zonder er enig woord over te zeggen draait hij zich om en gaat heen om zich aan Achab te vertonen.

Elia ontmoet Achab

Obadja gehoorzaamt ten slotte. Hij gaat naar Achab en vertelt hem dat Elia er is. Dan gaat Achab naar Elia. De machtigste man van Israël en de vogelvrij verklaarde Elia ontmoeten elkaar. Maar Elia is ver verheven boven deze man, die hem ervan beschuldigt Israël in het ongeluk te storten. Vaak worden zij die Gods Woord brengen en op de zonde wijzen, aangewezen als de veroorzakers van ongeluk (vgl. Hd 16:16-24).

Elia richt de naar hem uitgestoken vinger op Achab zelf en geeft de redenen aan waarom hij de oorzaak van Israëls ellende is. Aan de ene kant verzaakt Achab de geboden van de HEERE en aan de andere kant is hij achter de Baäls aan gegaan. Deze twee kanten vormen altijd het ongeluk van de mens in het algemeen en van de christen die van God afwijkt in het bijzonder.

Copyright information for DutKingComments