‏ 1 Timothy 4:13-14

Vermaningen voor de dienaar

Deze verzen zijn gevuld met vermaningen. Ze zijn wel in directe zin van toepassing op Timotheüs, maar ze zijn tegelijk ook geldig voor iedere dienaar in alle tijden, ook voor jou, nu. Je vindt daarin het geheim van het persoonlijke getuigenis. Je zult er ook de kracht in vinden die je nodig hebt in je dienst tegenover mensen. In deze verzen lees je hoe de dienaar

1. leeft in het besef van genade (1Tm 4:12),

2. dient met zijn geestelijke gave (1Tm 4:13-14) en

3. zich geestelijk ontwikkelt (1Tm 4:15-16).

1Tm 4:12. De eerste opmerking heeft te maken met zijn leeftijd. Bij elke leeftijd hoort een bepaald gedragspatroon. Als jonge gelovige is het ongepast om je te gedragen alsof je al veel van de Bijbel weet of al veel ervaringen met de Heer hebt opgedaan. Van een oudere gelovige mag een zekere kennis en rijpheid worden verwacht.

Nu was Timotheüs naar onze begrippen niet eens meer echt jong. Stel dat hij rond de twintig jaar oud was toen hij door Paulus omstreeks het jaar 50 werd meegenomen op zijn tweede zendingsreis (Hd 16:3a). Dan moet hij nu ongeveer drieëndertig zijn, naar de verhoudingen van die tijd nog jong. Als Lukas Saulus een jongeman noemt (Hd 7:58), moet deze ook in de dertig zijn geweest.

Timotheüs moet zich gedragen op een manier die past bij zijn leeftijd, zodat hij geen aanleiding tot verachting geeft. Tevens is deze opmerking bedoeld voor hen die deze brief ook zullen lezen. Zijn betrekkelijk weinige levensjaren zouden bij de oudere generatie een gevoel van minachting kunnen geven als hij met gezag zou spreken. Door zijn natuurlijke schuchterheid (1Ko 16:10-11) zou hij er dan toe kunnen komen zich maar wat terughoudend op te stellen. Dat zou schadelijk zijn voor het geestelijk welzijn van de gelovigen.

Timotheüs moet ook niet denken dat hij puur op grond van zijn gezag mag verwachten dat zijn bevelen zullen worden gehoorzaamd. Paulus wijst hem op zijn verantwoordelijkheid om “een voorbeeld” te zijn. Zijn voorbeeld zal een hulp zijn voor de gelovigen. Zij kunnen dan zien hoe ze de bevelen in praktijk kunnen brengen.

Hij moet een voorbeeld zijn “in woord” en “in wandel”. Woord en wandel omvatten het hele leven. In zijn woorden mag geen onoprechtheid gevonden worden en geen lichtzinnigheid gehoord worden. Dat betreft zowel het persoonlijke gesprek als het spreken in het openbaar. Hij moet zijn woorden zorgvuldig kiezen, er zorgvuldig mee omgaan. Zijn wandel beslaat de hele stijl van zijn leven. Waar hij ook heengaat of zich bevindt, altijd moet zijn gedrag dat van een trouwe discipel van de Heer Jezus zijn.

Zijn contacten met de medegelovigen moeten “in liefde, in geloof, in reinheid” zijn. Hij moet niet handelen vanuit een emotionele impuls. Zijn eerlijke belangstelling in het welzijn van de ander moet het resultaat zijn van de liefde van God die in zijn hart is uitgestort door de Heilige Geest (Rm 5:5). Daarbij kan hij vertrouwen op God en Zijn Woord. Anderen zullen in zijn leven de gevolgen van zijn geloof zien.

Wat in liefde en geloof geworteld is, is ook rein. Liefde en geloof verafschuwen alles wat onrein is. De contacten met anderen, speciaal met iemand van het andere geslacht, moeten in reinheid plaatsvinden. Het is in de tijd waarin wij leven geen overbodige luxe daarop met nadruk te wijzen. Bewaar jezelf in reinheid in alle aspecten van je leven. Het maakt daarbij niet uit of je op school bent, of een baan hebt, of een bepaalde dienst voor de Heer doet, of wat dan ook.

1Tm 4:13. De vermaning in dit vers ziet vooral op wat Timotheüs in de samenkomst moet doen en wel aanhoudend. Hij moet steeds weer “voorlezen”. In die tijd had niet iedereen zelf de beschikking over de Heilige Schriften en ook niet iedereen kon lezen. Daarom was het voorlezen ervan belangrijk. De Heer Jezus deed dit ook (Lk 4:16-27; vgl. Hd 13:15a; 2Ko 3:14).

Het voorlezen van de Heilige Schrift is de grondslag van alle christelijk onderwijs. Het was toen hét middel om de waarheid door te geven. Het voorlezen alleen al geeft, als het in een geest van onderworpenheid gebeurt en gehoord wordt, een rijke vrucht, zowel bij de hoorder als bij de voorlezer zelf (Op 1:3).

Na het voorlezen komt “het vermanen en het leren”. Het ‘vermanen’ is het toepassen op hart en geweten van wat is voorgelezen (Hd 13:15b). Dat moet leiden tot een bepaald gedrag in overeenstemming met die Schriftplaats. Het kan correctie van verkeerd gedrag betekenen. Het kan ook zijn dat het een bemoediging is om zo door te gaan en het gedrag niet te veranderen. Het ‘leren’ is de uitleg van wat is voorgelezen, zodat het wordt begrepen. In een samenkomst waarin het lezen van Gods Woord centraal staat, zijn beide aspecten van groot belang. Zolang Paulus nog niet aanwezig is, moet Timotheüs daarmee bezig zijn.

1Tm 4:14. Ter bemoediging van deze dienst wijst Paulus hem op zijn genadegave. Welke genadegave dat precies is, wordt niet genoemd. Het bezit van een genadegave, en die heeft iedere gelovige, jij ook, houdt de verantwoordelijkheid in die te gebruiken. Je leest hier over het gevaar om je genadegave te verwaarlozen. Dat kan op verschillende manieren gebeuren, bijvoorbeeld door onverschilligheid, door traagheid, of door andere dingen belangrijker te vinden.

Bij Timotheüs ligt het gevaar in schuchterheid. Daarom herinnert Paulus hem eraan dat door profetische uitspraken al eerder is aangekondigd dat hij tot een bijzondere dienst zou worden geroepen (1Tm 1:18). En hij herinnert hem aan nog een bijzonderheid: de oudsten hebben hem de handen opgelegd als bewijs van hun instemming met zijn dienst. Het opleggen van de handen betekent niet inwijding of roeping, maar zich een maken, gemeenschap hebben (1Tm 5:22; Hd 6:6; Hd 13:3; Lv 1:4; Lv 4:4).

1Tm 4:15. Met de herinnering aan deze dingen heeft Paulus Timotheüs een hart onder de riem willen steken. Als Paulus vervolgens zegt “behartig deze dingen, leef daarin”, zal die vermaning in goede aarde vallen. Het bevelen van deze dingen (1Tm 4:11) aan anderen heeft slechts effect als hij het zelf ter harte neemt. Het hart moet erbij betrokken zijn. Plichtmatig dingen doen is niet voldoende als je wilt dat je boodschap overkomt. Het is noodzakelijk erin te leven, er helemaal in op te gaan. Al je gedachten, tijd en bekwaamheden moeten zich op deze dingen concentreren.

Een wandel in de Heer kan niet onopgemerkt blijven. Dat maakt diepe indruk en er gaat gezag van uit. Elke kritiek op je dienst of leeftijd zal dan verstommen. De vorderingen die je maakt in het kennen van de wil van de Heer, om die toe te passen op je eigen leven en op dat van de hoorders, is een zaak die “aan allen duidelijk wordt”.

Vorderingen maken gaat niet zonder inspanning. Het woord ‘vorderingen’ beschrijft een voorhoede die zich onder grote inspanning een weg baant door een moeilijk terrein of oerwoud. Door deze inspanningen zul je steeds meer het vermogen krijgen om te oordelen naar de Schrift en om op geestelijke wijze te spreken tot nut van de zielen.

1Tm 4:16. Voordat je anderen kunt dienen, zul je er eerst voor moeten zorgen dat je eigen leven in overeenstemming met de waarheid is (Hd 20:28). Pas dan ben je geschikt en in staat om erop toe te zien dat alleen de gezonde leer wordt gebracht en om elke afwijking ervan aan te wijzen en af te wijzen. Daarbij komt het aan op volharding om enerzijds zelf niet af te wijken en anderzijds zonder onderbreking de gezonde leer te blijven onderwijzen.

Als je zo geestelijk actief in deze dingen bezig bent, heeft dat heilzame gevolgen zowel voor jezelf als voor anderen. Jij en zij die je horen, zullen dan veilig het einddoel bereiken. De behoudenis waar het hier om gaat, is het bewaard blijven tijdens de vele gevaren op de weg naar de heerlijkheid. Die gevaren bestaan uit de valse leringen en zondige praktijken waarvoor aan het begin van dit hoofdstuk is gewaarschuwd. Je ziet dat je verantwoordelijkheid als dienaar groot is, maar ook dat er grote zegen is verbonden aan trouw.

Lees nog eens 1 Timotheüs 4:12-16.

Verwerking: Hoeveel en welke vermaningen staan er in deze verzen?

Copyright information for DutKingComments