‏ 2 Corinthians 6:10

De weg van Gods dienaars (II)

2Ko 6:5. We gaan door met de manieren waarop volharding getest wordt. De eerste drie onderdelen hebben we gehad. De volgende drie horen ook bij elkaar, dat zie je zo: “slagen”, “gevangenissen”, “oproeren”. Het zijn dingen die Paulus door andere mensen zijn aangedaan en die betrekking hebben op het lichaam. Dat zijn echt geen onschuldige plagerijtjes. In het boek Handelingen lees je hoe hij is geslagen en in de gevangenis is gegooid (Hd 16:19-24). Je leest daar ook hoe hij verschillende keren het middelpunt van een oproerige volksmenigte is geweest (Hd 19:29-31; Hd 21:27-36).

Dan volgt er opnieuw een drietal dat bij elkaar hoort: “In arbeid, in waken, in vasten.” Er is wel een verschil met de vorige beproevingen. De vorige zijn niet-vrijwillige beproevingen. Een leven waaruit blijkt dat iemand een getuige is voor de Heer Jezus, lokt vaak een negatieve reactie uit bij andere mensen. Arbeid, waken en vasten zijn echter situaties die de dienaar om zo te zeggen zichzelf oplegt. Het zijn zaken waarin hij zich vrijwillig begeeft of die hij vrijwillig ondergaat.

Er zijn genoeg christenen die het fijn vinden dat ze gered zijn van de hel, maar die de ‘arbeid’ van het uitdragen van hun christen-zijn ontlopen. Het woord ‘arbeid’ betekent ‘ingespannen werken’.

‘Waken’ is ervoor zorgen dat je niet in slaap valt omdat je weet dat er gevaren dreigen. Geestelijk op jou en mij toegepast betekent het dat we onze ogen goed openhouden en scherp erop toezien van welke kant de geestelijke gevaren kunnen komen die ertoe leiden dat we ons christen-zijn op een laag pitje zetten. Je laat je dan niet in slaap sussen door allerlei gepraat van mensen die je vertellen dat je het niet zo nauw hoeft te nemen en dat alles vanzelf wel goed komt.

Voor ‘vasten’ geldt hetzelfde. Het wil zeggen dat je geen voedsel gebruikt. Heb jij wel eens enige tijd niets gegeten vanwege een geestelijke nood in jouw leven of in dat van een ander? Als je vast, is dat om voor die nood intensief te bidden. Voor die tijd van gebed zie je af van lichamelijke behoeften. Vasten is geen doel op zichzelf, maar een ondersteuning in een geestelijke strijd.

Je kunt deze drie vrijwillige dingen ontlopen. De echte dienaar van God doet dat niet en bewijst daardoor dat hij goed begrijpt waar het in zijn leven als dienaar om gaat.

2Ko 6:6. Wat in de 2Ko 6:6-10 verder volgt, zijn kenmerken waarnaar God bij Zijn dienaars zoekt en die door de voorgaande omstandigheden duidelijk naar voren zullen komen.

1. “Reinheid” staat op de eerste plaats. Reinheid wil zeggen dat je jezelf onbesmet van de wereld bewaart, er geen vriendschap mee sluit.

2. Dan volgt “kennis”. Kennis betekent dat je God kent en dat je weet wat Hij van je vraagt. Daarvoor heb je de Bijbel.

3. “Lankmoedigheid” is het geduld dat je kunt opbrengen in de contacten die je hebt.

4. “Goedertierenheid” wil zeggen dat je door goedertieren te zijn anderen iets laat voelen van de goedheid van God.

5. De kracht om je zo te kunnen openbaren heb je niet van jezelf, maar door de “Heilige Geest”.

6. “Ongeveinsde liefde” is oprechte, ongehuichelde liefde. Liefde is de natuur van God en die mag je laten zien. Dat wil niet zeggen dat je het verkeerde goed praat of doet alsof het er niet is.

7. 2Ko 6:7. Daarom moet de dienaar “[het] woord van [de] waarheid” kunnen hanteren en toepassen op allerlei situaties.

8. Als hij dat doet in afhankelijkheid van God en niet met menselijke wijsheid, zal “[de] kracht van God” gevoeld worden.

9. “De wapens van de gerechtigheid” zien op het praktische leven van de dienaar. Wanneer hij niet van onrechtvaardige praktijken te beschuldigen is omdat hij aan ieder geeft waarop hij recht heeft, dan is dat een wapen waarmee hij beschuldigingen die van alle kanten geuit kunnen worden, kan afslaan. Een dienaar staat altijd aan kritiek bloot, zowel van de rechterkant als van de linkerkant. Vandaar dat hij naar beide zijden evenwichtig moet zijn om zich naar beide zijden te kunnen verdedigen.

Kritiek en tegenstand zijn zaken waarmee je gewoon rekening moet houden als je voor de Heer wilt leven en werken. Niet, dat je je boven alle kritiek verheven moet voelen. Dat zou hoogmoed betekenen.

10. 2Ko 6:8. Het gaat hier om een dienaar die in alles zijn Meester wil behagen. In dat geval ga je door “heerlijkheid en oneer”, soms word je bejubeld en een andere keer juist verguisd.

11. Hoe groter dienaar iemand is, des te meer wordt er over hem gepraat, in negatieve en in positieve zin. Hij gaat “door kwaad gerucht en goed gerucht” heen;

12. Hij wordt afgespiegeld als een verleider, maar hij is toch waarachtig.

13. 2Ko 6:9. In de wereld is hij onbekend, maar hij is bekend bij God.

14. Wat de wereld betreft, is hij stervend, de wereld heeft niets aan hem. Dat komt omdat hij niet voor de wereld, maar voor God leeft.

15. Alles wat hem overkomt, neemt hij als tuchtiging uit Gods hand aan. Tucht is geen straf en zeker zal hij er niet door gedood worden. Tucht is altijd bedoeld als opvoeding. Voor die opvoeding gebruikt God allerlei middelen, zoals die welke je in de 2Ko 6:4-5 hebt gelezen.

Het doel dat God ermee heeft, is je ertoe te brengen het verkeerde uit je leven weg te doen zodat je meer op Hem gaat lijken. Daarom is het gevolg van tucht niet dat je erdoor gedood wordt.

16. 2Ko 6:10. Tuchtiging zelf is niet fijn om te ondergaan, ze kan je “bedroefd” maken (vgl. Hb 12:11). Maar wat je erin ervaart van de liefde en de zorg van God, maakt je “blij”.

17. Een dienaar heeft geen rijkdommen in deze wereld. Wat dat betreft, is hij “arm”. Zijn ware rijkdom is in Christus en daardoor kan hij iemand zijn die velen rijk maakt.

18. Ten slotte is de dienaar iemand die in deze wereld niets heeft. Zijn ware bezit is Christus. Daardoor is hij bezit hij alles. Wie Hem heeft, heeft alles, want alles is van Hem.

Je ziet dat het geen kleinigheid is om je voor dienaar van God uit te geven. Ik hoop dat je er niet door ontmoedigd bent, maar er juist door aangemoedigd wordt. Er liggen toch wel heel wat rijke beloften in opgesloten.

2Ko 6:11. Misschien kun je je een beetje voorstellen welk een diepe indruk deze verzen op de Korinthiërs moeten hebben gemaakt. Paulus heeft zijn hart voor hen ontsloten. Hij heeft zich niet ingehouden, maar zijn hart voor hen uitgestort. Ze mogen weten wat daarin voor hen is. Hij heeft hen lief met zijn hele hart. Alles waarover hij in de vorige verzen heeft gesproken en wat hij heeft meegemaakt, heeft hij meegemaakt en beleefd ter wille van hen om aan hen het evangelie te kunnen brengen.

Zie je hoe hij hen persoonlijk aanspreekt als “Korinthiërs”? In nog twee brieven spreekt hij de geadresseerden zo persoonlijk aan. Hij doet dat ook bij de Galaten (Gl 3:1) en bij de Filippenzen (Fp 4:15). In alle drie gevallen spreekt hij vanuit een overvol hart.

2Ko 6:12. Hier in Korinthe wil hij weer die speciale plaats in hun hart hebben die hij vroeger had. Nee, zij hebben beslist geen enge plaats in hem, maar zelf zijn ze wel enghartig. Zij hebben maar een klein plekje in hun hart voor Paulus. Zij kunnen hem niet meer zo erg waarderen.

2Ko 6:13. Hij doet hun dan het verzoek om hun hart weer ruim open te stellen voor hem en zijn dienst. Hij vraagt dat als een soort vergelding, als iets wat hij aan hen heeft verdiend. Hij heeft zich immers met zijn hele leven voor hen ingezet? Zullen ze hem dan niet met een speciale liefde liefhebben? Zij zijn toch zijn “kinderen”?

Je merkt aan de hele manier van schrijven dat Paulus zijn best doet om hun harten weer te winnen. Hij verlangt ernaar dat de verhouding tussen de Korinthiërs en hem weer goed is en zij weer naar zijn wijze raad gaan luisteren. Hij heeft daarbij alleen de eer van de Heer en het welzijn van de gelovigen op het oog.

Lees nog eens 2 Korinthiërs 6:5-13.

Verwerking: Wat is er in jouw leven te vinden van de opsomming in de 2Ko 6:4-10?

Copyright information for DutKingComments