‏ 2 Samuel 23:8-23

De eerste drie helden

Na de laatste woorden van David, die aangeven hoe God met hem heeft gehandeld en hoe God ook verder zal handelen, wordt onze aandacht nu nog op de helden van David gericht. Zij hebben hem gediend in de verwerving en bevestiging van het koningschap. Zij hebben pal gestaan voor het volk en het land waarover hij regeerde. David was Gods uitverkoren koning, het volk was Gods uitverkoren volk, het land was Gods uitverkoren land.

De helden van David worden in directe verbinding met het voorgaande genoemd. Het zijn er zevenendertig (2Sm 23:39). Drie van hen zijn hoofden (2Sm 23:8-17), twee anderen staan daar net onder (2Sm 23:18-23). Van de overige tweeëndertig worden alleen de namen genoemd (2Sm 23:24-39).

De helden hebben allerlei daden verricht. Sommige van die daden hebben lang geleden plaatsgevonden. Ze zijn echter niet vergeten. Zo vergeet God niets van wat de Zijnen voor Zijn Zoon hebben gedaan. Hij zal alles belonen tijdens de regering van de Messias. Voor de rechterstoel zullen alle daden worden vergolden, zowel de goede als de verkeerde (2Ko 5:10). Hier gaat het om de goede.

Onder David en ook onder Salomo krijgen deze helden een hoge plaats. Toen David nog de verworpene was, hebben zij hem ter zijde gestaan. Zo staan wij nu aan de kant van de verworpen Christus (vgl. Lk 22:28).

De drie grootste helden in de 2Sm 23:8-12 – Isboseth, Eleazar en Samma – kennen we niet uit de geschiedenis. Van hen horen we pas hier. Toch worden zij de grootste helden genoemd. Zo zal het ook voor de rechterstoel zijn. De grootste helden zullen degenen zijn die wij mogelijk helemaal niet hebben gekend, die onopvallend voor de Heer Jezus hebben gewerkt, maar met groot resultaat.

Hierna komt een groep van dertig helden. [Het getal ‘dertig’ moet waarschijnlijk worden gezien als de aanduiding van een groep, omdat het om meer dan dertig helden gaat.] Van de dertig onderscheiden zich weer twee helden van wie de daden worden genoemd.

De eerste held, Isboseth, heeft bij één gelegenheid achthonderd man gedood. Wat voor vijanden het waren, wordt niet vermeld. De volgende twee zijn helden die een slachting onder de Filistijnen hebben aangericht en door wie God een grote verlossing teweeg heeft gebracht. Het resultaat is dat het volk van de Filistijnen kan nemen wat zij hadden geroofd en dat een stuk land met zijn oogst behouden blijft voor het volk.

De Filistijnen zijn een beeld van de naamchristenen. Ze zijn ook vandaag de aartsvijanden van Gods volk dat zich in het land bevindt. Ook vandaag kan God nog door mensen die trouw zijn aan de Heer Jezus, de ware David, over alle menselijke elementen in de dienst aan God – waarvan de Filistijnen een beeld zijn – grote verlossingen geven. Persoonlijke trouw hierin heeft een gezegende uitwerking bij het hele volk.

Het gevaar is groot dat mensen het voedsel van Gods Woord van ons wegnemen. Dan is het geweldig als iemand het voedsel verdedigt. Het erfdeel en het voedsel blijven voor Gods volk bewaard.

Water voor David

In deze geschiedenis wordt een bijzondere heldendaad vermeld. De vorige daden zijn gedaan met het oog op het volk. Deze heldendaad gaat helemaal alleen over het vervullen van een wens van David. Hij had dorst. Zijn verlangen naar water en dat speciaal uit de bron van Bethlehem heeft hij als een soort verzuchting uitgesproken, zonder zich daarbij tot iemand in het bijzonder te richten. Zijn dorst heeft hem herinnerd aan de put van Bethlehem. Drie helden waren zo dicht bij hem, dat ze zijn verzuchting hoorden. Als we dicht bij de Heer Jezus zijn, zal Hij niet tegen ons hoeven te roepen, maar horen we ook het zachte fluisteren van Zijn stem.

Als ze met het water bij David komen, giet hij het uit. Dat is geen belediging, maar een hoge waardering. Zij hebben het met gevaar van hun leven gehaald. Dit water kon voor David geen drinkwater zijn. Hij gaf er een hogere bestemming aan door er een drankoffer voor de HEERE van te maken en het voor Hem uit te gieten.

Abisaï

Na de drie belangrijkste helden wordt nog een groep van drie helden genoemd. Van deze drie worden er twee bij name genoemd. De eerste is Abisaï, die “de meest geëerde van [deze] drie”, dat wil zeggen de tweede groep van drie, wordt genoemd. Hij wordt meerdere keren in de geschiedenis van David genoemd. Van de heldendaad die hier wordt vermeld, is echter niet eerder melding gedaan. Hij blijkt eens driehonderd vijanden met zijn speer te hebben gedood.

Benaja

De drie acties die Benaja heeft verricht, zijn:

1. het verslaan van twee zonen van Ariël uit Moab,

2. het doden van een leeuw in een kuil in een tijd dat er sneeuw ligt en

3. het verslaan van een Egyptenaar die hij met diens eigen wapen doodt.

Benaja was dus niet voor een kleintje vervaard. Het is ook niet zo, dat hij het na één overwinning wel welletjes vond. Benaja is een man met moed en met volharding.

Uit zijn wapenfeiten kunnen we belangrijke geestelijke lessen leren. Daarbij moeten we bedenken dat onze strijd niet tegen vlees en bloed is, “maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12). De drie vijanden die Benaja verslaat en doodt, zijn een beeld van drie geestelijke vijandelijke machten waarmee wij in ons leven te maken hebben. We zullen zien dat Moab een beeld is van het vlees in de gelovige, dat de leeuw hier een beeld is van de satan en dat de Egyptenaar een beeld is van de wereld.

De eerste vijand bestaat uit twee zonen van Ariël, in een andere vertaling: twee helden, afkomstig uit Moab. Moab betekent ‘van de vader’. Wie is de vader van Moab? Dat is Lot (Gn 19:36-37). Uit wat de Bijbel over Lot meedeelt, zien we wat voor soort man Lot was. Hij was een man die de wereld liefhad. Hij zag aan wat voor ogen was. Hij liet zich leiden door de begeerten van het vlees (Gn 13:10-11), dat is de oude natuur die iedere gelovige nog steeds in zich heeft. In Moab zien we dan ook een beeld van het vlees en de werken daarvan (Gl 5:19-21).

In de geschiedenis van Moab worden twee kenmerken zichtbaar die voortkomen uit de begeerten van het vlees. Het ene kenmerk is gemakzucht, het andere is hoogmoed (Jr 48:11; Js 16:6). We kunnen deze twee zonen van Moab ieder een naam geven. De naam van de ene zoon is Gemakzucht en de naam van de andere zoon is Hoogmoed. Deze twee ‘helden’ zijn ook een gevaar voor ons leven als christen. Ze willen ook in ons leven hun invloed uitoefenen. Misschien is de ene ‘zoon’ een groter gevaar dan de andere. Hoe het ook zij, we moeten met hen afrekenen als we toegewijd aan de Heer willen leven.

Nadat Benaja de twee mannen uit Moab heeft verslagen, gaat hij niet lekker op zijn lauweren rusten om na te genieten van zijn overwinning. Hij blijft oplettend speuren of ergens nieuw gevaar dreigt. Zodra zich dat aandient, treedt hij met onverschrokken moed en doortastend op.

Wat is het geval? Er is een leeuw in een kuil terechtgekomen. Als bijzonderheid wordt vermeld dat het in de sneeuwtijd is. Benaja had kunnen denken: ‘Die leeuw zit daar goed, die vormt voor niemand meer een bedreiging; mooi laten zitten, dan gaat hij vanzelf dood.’ Maar zo zit Benaja niet in elkaar. We kunnen ons voorstellen dat hij heeft gedacht: ‘Die leeuw is misschien wel door de sneeuw uitgegleden en zo in de kuil terechtgekomen. Wat met die leeuw is gebeurd, kan ook met een mens gebeuren. Kinderen vinden het bijvoorbeeld prachtig om in de sneeuw te spelen. Stel je voor dat een van die kinderen ook uitglijdt en per ongeluk in die kuil belandt. Daar moet je toch niet aan denken.’ Benaja bedenkt zich niet, laat zich in de kuil zakken en doodt de leeuw. Hij denkt niet aan zichzelf, maar aan het gevaar dat anderen lopen.

Benaja handelt naar de betekenis van zijn naam. Zijn naam betekent ‘door de HEERE gebouwd’. In zijn omgang met de HEERE heeft de HEERE hem gevormd tot een man van karakter. De kracht om de strijd met die leeuw aan te gaan heeft hij niet in zichzelf. Maar hij zegt als het ware: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Fp 4:13). Dat is niet de taal van de branieschopper, maar de taal van het geloof in de Almachtige. Voor Hem is die leeuw een kleintje. Heeft zijn koning, David, ook niet die taal gesproken toen hij zei: “Want met U ren ik door een [leger]bende, met mijn God spring ik over een muur” (Ps 18:30)?

De leeuw is hier een beeld van de duivel die erop uit is om te verslinden (1Pt 5:8). Op de onmogelijkste plekken, waar wij menen dat hij geen kwaad kan doen, probeert hij slachtoffers te maken. Daarbij heeft hij een voorkeur voor kinderen. We kunnen van Benaja leren, ook al hebben we misschien geen kinderen en zijn we nog niet eens getrouwd. Het gaat erom dat we oog hebben voor de gevaren waaraan onze kinderen, die van onszelf of van onze broeders en zusters, blootstaan. Waarmee komen kinderen in aanraking op school, op straat? Het is koud in de wereld. Er ligt een dikke laag sneeuw. De sneeuw maakt de wereld aantrekkelijk en doet de kou vergeten.

Het is helaas geen uitzondering dat de kou de kinderen tegemoet slaat als ze thuiskomen. Niemand die op hen wacht om iets met hen te drinken, niemand die vraagt hoe ze het hebben gehad, niemand bij wie ze hun verhaal spontaan kwijt kunnen. Ja, er is wel een ‘knuffelhoek’. De pc wordt aangezet of de smartphone wordt gepakt om ‘het net’ op te gaan en het chatten kan beginnen. Met wie? Er zijn altijd ‘aardige’ mensen, aan wie ze wél hun verhaal kwijt kunnen, die wél aandacht hebben. De sneeuw ziet er zo aantrekkelijk uit, de kou wordt vergeten, ze komen steeds dichter bij de kuil … Als je dit herkent, treed dan op als Benaja.

Er staat niet bij dat er bij zijn optreden toeschouwers waren. Er staat ook niet dat hij de dode leeuw uit de kuil heeft meegenomen om die triomfantelijk als een trofee aan anderen te laten zien. Misschien heeft hij er nooit iets van aan anderen verteld. Maar God heeft het opgemerkt en laten optekenen in Zijn Woord, opdat wij ervan kunnen leren.

Dit gevecht met de leeuw in de kuil, waarbij niemand aanwezig was of toekeek dan alleen de HEERE, doet denken aan het strijden in de gebeden, zoals we dat lezen van Epafras: “U groet Epafras, die [een] van u is, een slaaf van Christus , die altijd voor u strijdt in de gebeden dat u mag vaststaan, volmaakt en ten volle verzekerd in [de] hele wil van God” (Ko 4:12). Een dergelijke strijd wordt gestreden in het verborgene van de binnenkamer (vgl. Mt 6:6). Onopvallend voor mensen, maar waargenomen door God mogen we voor anderen strijden in de gebeden.

Voor wie zich misschien nutteloos voelt, ligt hier een enorme mogelijkheid om medegelovigen op een geweldige manier te dienen. Hij of zij kan gaan strijden in de gebeden voor de gezinnen van de gelovigen, vooral voor hun kinderen. Meer dan ooit is het nodig dat er voor de gezinnen wordt gebeden, want daarop concentreren zich de aanvallen van de duivel. Deze oproep tot gebed geldt niet alleen voor oudere gelovigen. Het is te wensen dat ook jongeren de noodzaak ervan inzien. Neem meer tijd om te bidden voor het geestelijke behoud van de kinderen van de gelovigen en voor al de kinderen die we in onze kennissenkring hebben. Zo kunnen we een held van de ware David worden.

In de overwinning die Benaja in het verborgene heeft behaald, lijkt hij op David. Ook David heeft in het verborgene de leeuw, en ook de beer, verslagen (1Sm 17:34-35).

Ook na zijn tweede overwinning is Benaja er de man niet naar om zijn gemak ervan te nemen. De vijand is er trouwens ook de vijand niet naar om na een nederlaag de strijd op te geven. Hij verschijnt telkens in een andere gedaante. Dit keer krijgt Benaja met een Egyptenaar te maken. Evenals de vorige vijanden is ook dit er eentje van formaat. Er doemt een reusachtige gestalte van maar liefst tweeënhalve meter voor hem op (1Kr 11:23). Zo’n verschijning zal op veel mensen in Israël indruk hebben gemaakt, maar niet op Benaja.

Egypte is een beeld van de wereld. Dat zien we in het boek Exodus. Egypte is het land dat het volk van God lange tijd in slavernij heeft gehouden. Toen God Zijn volk daaruit wilde bevrijden, bood de koning van Egypte heftig tegenstand. Zelfs toen het volk van God weggetrokken was, wilde de farao het volk terughalen en weer onder zijn heerschappij brengen. Dit is een illustratie van wat er gebeurt als iemand tot bekering komt. Dan wordt hij door God gered uit de tegenwoordige boze wereld (Gl 1:4).

Laten we echter niet denken dat we daarmee voorgoed van deze vijand verlost zijn. Zeker, hij heeft geen gezag meer over ons. Toch zal hij telkens weer proberen een bepaald gebied van ons leven in bezit te krijgen. Het gevaar blijft aanwezig dat bepaalde patronen van ons oude leven weer ingang bij ons krijgen. Het had toch ook zo zijn aantrekkelijke kanten, niet alles was toch even verkeerd, er zijn toch een heleboel dingen waarvan we kunnen genieten, we hoeven toch niet wereldvreemd te zijn?

Het zijn op zich geen verwerpelijke redeneringen. Maar pas op: zijn we er zeker van dat zulk soort redeneringen niet bedoeld zijn om onze breuk met de wereld ongedaan te maken, en zijn we ervan overtuigd dat ze onze toewijding aan de Heer Jezus niet zullen verminderen? Vroeger gingen we op in muziek of sport of konden we alleen maar denken aan mooie kleren of mooie auto’s. Daarmee hebben we gebroken. Is het daarom verkeerd om naar muziek te luisteren, aan sport te doen of er verzorgd uit te zien of een auto te gebruiken? Nee, maar laten we wel bedenken dat waar we vroeger in en voor leefden, opnieuw het patroon van ons leven kan worden als we er niet mee handelen zoals Benaja met de Egyptenaar.

Hoe behaalt Benaja de overwinning? In de eerste plaats gaat hij er met een staf op af. Iemand gebruikt een staf als hij onderweg is. De staf zegt iets over pelgrim-zijn, een vreemdeling op aarde, iemand die onderweg is naar zijn bestemming. Voor wie Christus kent als Verlosser en Heer, is de bestemming niet deze wereld. Daaruit is hij immers verlost. Onze bestemming is de hemel, daarnaar zijn we onderweg. Als we ons dat goed bewust zijn, hebben we een wapen tegen de vijand. Als de wereld ons wil verleiden om deel te nemen aan haar vertier en mee te doen met haar inspanningen, laten we dan de staf omhooghouden. Daarmee zeggen we: ‘Ik hoor niet bij jou, ik hoor bij de hemel.’

Met zijn staf in zijn hand rukt Benaja de speer uit de hand van de Egyptenaar. Daar spreekt een krachtig optreden uit. Hij vraagt niet of de Egyptenaar zo vriendelijk wil zijn om even zijn speer in te leveren, maar hij neemt de speer met geweld uit zijn handen. Dan geeft hij de Egyptenaar met zijn eigen wapen de doodsteek. Ook hierin volgt hij het voorbeeld van zijn koning, David. Die heeft immers vroeger de reus Goliath met diens eigen wapen gedood (1Sm 17:51). Dat wijst weer op een prachtige manier naar de Heer Jezus, Die de duivel met diens eigen wapen, de dood, heeft verslagen (Hb 2:14).

In Kolossenzen 3 staat hoe we dit doden van de Egyptenaar kunnen toepassen. We worden daar opgeroepen om onze leden die op aarde zijn te doden. Een van de leden die daar worden genoemd, is “de hebzucht, die afgodendienst is” (Ko 3:5). En, zo staat in een volgend vers, “ook u hebt vroeger onder hen gewandeld, toen u daarin leefde” (Ko 3:7). Dat betekent dat het gaat om dingen waarin we vroeger leefden. De opdracht is nu om, zodra we merken dat iets van vroeger weer beslag op ons gaat leggen, als we gevoelens die we vroeger koesterden weer in ons voelen opkomen, daarmee radicaal af te rekenen. We mogen ze niet de kans geven dat ze weer bezit van ons nemen.

Dat kan alleen door eraan te denken wat de Heer Jezus voor ons deed aan het kruis om ons ervan te verlossen. Daar behaalde Hij de grote overwinning. In die overwinning mogen wij gaan staan. We mogen zeggen dat we meer dan overwinnaars zijn door Hem Die ons heeft liefgehad (Rm 8:31-39). Daarmee geven we de Egyptenaar de doodsteek.

Copyright information for DutKingComments