‏ 2 Samuel 7:16

De zoon van David

Na Zijn woorden tot en over David persoonlijk spreekt de HEERE over zijn opvolger. Als David ontslapen zal zijn, zal de HEERE voor een opvolger zorgen. Dat zal iemand zijn die uit zijn lichaam voortkomt, zijn zoon. De HEERE zal het koningschap van die zoon bevestigen.

Behalve dat die zoon de plaats van David op de troon inneemt, zal die zoon ook het door David gewenste huis voor de HEERE bouwen. Aan de bouw van Zijn huis door deze zoon verbindt de HEERE onmiddellijk een nieuwe bevestiging van het koningschap van de zoon van David. De HEERE zegt er hier zelfs bij dat Hij dat koningschap “voor eeuwig bevestigen” zal.

Zeven keer komt in dit hoofdstuk het woord ‘eeuwig’ voor. Het gaat maar niet om tijdelijke dingen. Wat in dit hoofdstuk wordt ontvouwd, staat in verbinding met de eeuwige gedachten van God. De gunst die David krijgt, is groter dan wat God voor Mozes gedaan heeft, of voor Jozua, of voor een van de richters, die Hij geroepen had om Zijn volk te weiden. Davids regering is de eerste die erfelijk is. Het gaat om een regering die zijn volle vervulling krijgt als Christus Zijn koningschap zal uitoefenen in ‘de eeuwigheid’. De eeuwigheid ziet in de eerste plaats op het duizendjarig vrederijk, maar ook op de eeuwige toestand daarna.

De HEERE verbindt nog een derde opmerkelijke zaak – na het bouwen van Zijn huis en het bevestigen van een eeuwig koningschap – aan de zoon van David. Hij neemt de zoon van David aan als Zijn eigen zoon en zegt dat Hij voor hem tot een Vader zal zijn. Zodra Salomo geboren is, geeft David hem een naam, maar direct spreekt de HEERE erover wie Salomo voor Hem is (2Sm 12:24-25). Salomo is een beeld van de ware Zoon van David, Die tegelijk de Zoon van God is, in Wie God Zijn welgevallen heeft gevonden.

Tegelijk wordt duidelijk dat onder Salomo niet de volle raad van God met betrekking tot Christus is vervuld. Salomo is wel een beeld van Christus, en zijn regering wijst wel heen naar de regering van Christus, maar Salomo zelf is een zwak en feilbaar mens. Dat blijkt uit zijn leven. Hij heeft in zijn verantwoordelijkheid als koning ten slotte ook gefaald. Met het oog op die verantwoordelijkheid spreekt de HEERE hier over ‘misdragen’ en ‘terechtwijzen’, iets wat onmogelijk van de Heer Jezus gezegd kan worden.

Wel belooft de HEERE Zijn voortdurende goedertierenheid. Hij wijst hierbij op Saul en herinnert David eraan hoe Hij Saul “voor uw [ogen] heeft weggenomen”. De herinnering aan Saul en hoe de HEERE met hem heeft moeten handelen, houdt een ernstige waarschuwing in. Als de HEERE daaraan toevoegt dat het huis en het koningschap van David “voor uw [ogen] voor eeuwig vaststaan”, moet die enorme tegenstelling David wel met de grootste dankbaarheid vervullen.

Nathan heeft de boodschap van de HEERE en wat hij heeft gezien, woordelijk aan David doorgegeven. Hoe moet David onder het spreken van Nathan steeds dieper onder de indruk zijn gekomen van de grote genade die hem wordt bewezen. De climax is de vergelijking met Saul. Hij is in zichzelf toch niet beter dan Saul? Het kan wat hem betreft niet anders dan Gods verkiezende genade zijn. Dankbaar en overweldigd door die genade spreekt David het indrukwekkende dankgebed uit dat nu volgt.

Copyright information for DutKingComments