‏ 2 Samuel 9:2

Inleiding

In dit hoofdstuk hebben we een bijzondere zijde van het koninkrijk. We zien hier niet de macht en majesteit van het koninkrijk, maar de goedertierenheid en liefde ervan. De koning van dat rijk is niet alleen bezig met veiligheid en het bestrijden en onderwerpen van vijanden, maar hij bekommert zich ook om enkele arme, kleine zielen. Mefiboseth is een voorbeeld van zo’n arme, kleine ziel. Hij is niet alleen een beeld van een zondaar die genade ontvangt en daarom niet wordt gedood. De genade die David hem betoont, maakt van hem iemand die gedurig aan de tafel van de koning mag zijn.

Als David tot koning over heel Israël is verhoogd, wil hij het huis van de gevallen koning Saul goedertierenheid bewijzen. Ook wil hij zijn vriend Jonathan de liefde vergelden die deze hem eens voor de HEERE heeft laten zweren (1Sm 20:12-17; 42).

Het verslag van de daad van goedertierenheid van David vormt het slot van het eerste deel van de geschiedenis van zijn regering. Misschien is het beter om te spreken van een aanhangsel bij die geschiedenis. In dit aanhangsel zien we hoe David op het hoogtepunt van zijn macht en heerlijkheid denkt aan de liefde van een vriend en daarvoor zijn dankbaarheid wil bewijzen.

David wil goedertierenheid bewijzen

David heeft zijn vijanden verslagen en handhaaft het recht in het land. Dat hebben we in het vorige hoofdstuk gelezen. Als hij zich in die situatie bevindt, denkt hij aan het huis van Saul en wil aan het overblijfsel daarvan omwille van Jonathan goedertierenheid bewijzen. David is nauw met Jonathan verbonden geweest en wil aan het nageslacht van Jonathan Gods goedertierenheid bewijzen, hoewel Jonathans nageslacht tot het huis van Saul behoort.

Hierin is David een mooi beeld van de Heer Jezus. De Heer Jezus is het volmaakte bewijs van Gods goedertierenheid tegenover een mensengeslacht dat niets anders dan het oordeel verdient. In Hem is “de goedertierenheid en de mensenliefde van God, onze Heiland, verschenen” (Tt 3:4). Door Hem heeft God ons gered, terwijl er bij ons alleen opstand tegen Zijn gezag was.

David bekommert zich om het nageslacht van iemand die hem met dodelijke haat heeft vervolgd. Voor het bewijzen van zijn goedertierenheid heeft David een reden. Die reden is Jonathan, die in de tijd van zijn verwerping een vriend voor hem is geweest.

Het nageslacht van Saul moet worden gezocht, want de nakomelingen hebben zich verborgen. Saul is het beeld van de vijand, van wat wij van nature zijn (Tt 3:3). Toen wij nog vijanden waren, heeft God Zijn Zoon voor ons gegeven. De mens is niet alleen een zondaar en krachteloos en goddeloos, maar ook een vijand in gezindheid.

Ziba (2Sm 9:2) is niet verlamd. Hij is een knecht van Saul en dat blijft hij ook, want hij is daarmee tevreden. Daartegenover zien we de arme Mefiboseth, een kleinzoon van de koning. Door Ziba hoort David van Mefiboseth. In 2 Samuel 4 is al even melding van Mefiboseth gemaakt, zomaar in een vers tussendoor (2Sm 4:4). Daar wordt iets gezegd over de oorzaak van zijn verlamming. In zijn verlamming is Mefiboseth een beeld van de mens die verlamd is door de zonde. Hij is krachteloos om God te dienen en tot Zijn eer te leven. Hij kan niets doen wat God welgevallig is.

Mefiboseth bevindt zich in “Lodebar”, dat onder andere betekent ‘voor hem is er een weideplaats’, wat in zijn geval wil zeggen dat er voor hem een plaats van genade is. Hij is in het huis van “Machir”, dat betekent ‘verkocht’, “de zoon van Ammiël”, dat onder andere ‘volk van God’ betekent.

Copyright information for DutKingComments