Acts 12:7-11
Petrus bevrijd
Terwijl Lukas er in Hd 12:6 nog eens de aandacht op heeft gevestigd hoe goed het zit met de bewaking van Petrus, zien we nu hoe de Heer daarmee de spot drijft. Hij stuurt een van Zijn engelen naar de cel waarin Petrus ligt te slapen. Met de engel brengt Hij daar hemels licht. Petrus wordt er niet wakker door, zodat de engel hem moet aanstoten (vgl. 1Kn 19:5). Dan krijgt hij de opdracht “vlug” op te staan. Het feit van de bovennatuurlijke bevrijding wil niet zeggen dat Petrus niet zelf het nodige moet doen en dat ook nog snel moet doen. God heeft voor de bevrijding een bepaalde tijd ingeruimd en binnen die tijd moet het gebeuren. Gods ingrijpen en wat de mens moet doen, vallen hier weer samen. Om het snelle opstaan mogelijk te maken vallen de ketenen van zijn handen. Boeien vormen geen probleem voor God, net zomin als gesloten deuren of graven. Het vallen van de boeien zal met het nodige lawaai gepaard zijn gegaan. We kunnen veronderstellen dat de wachters door God in een diepe slaap zijn gebracht. Net zoals de wacht die het graf van de Heer Jezus moest bewaken aan de kant werd gezet, zo wordt deze wacht door God aan de kant gezet. Daar werden de wachters bij de verschijning van een engel “als doden” (Mt 28:4), hier merken ze er niets van. God behandelt hen alsof ze er niet zijn. Ze worden niet wakker van het licht en ook niet van het lawaai. De engel geeft Petrus vervolgens praktische aanwijzingen voor zijn vlucht. De engel heeft de boeien losgemaakt, maar zijn kleding en schoenen moet hij zelf aandoen. Om zijn schoenen aan te doen moet hij zich bukken en daarna kan hij wandelen. Zou Petrus, elke keer als hij daarna zijn schoenen aandeed, niet vaak zijn herinnerd aan deze buitengewone bevrijding? Zal zijn vertrouwen op de Heer er niet door bemoedigd zijn? Petrus doet wat de engel zegt en volgt hem naar buiten. Meer hoeft hij op dat ogenblik niet te doen. Het vergaat hem alsof hij droomt. Dat herinnert aan de ervaring die ook het gelovig overblijfsel zal opdoen als het door de Heer uit de grootste nood in de laatste dagen wordt bevrijd (Ps 126:1). Op zijn weg naar de vrijheid achter de engel aan passeren ze twee wachten zonder dat die alarm slaan. De ijzeren poort die een laatste hindernis naar de vrijheid vormt, gaat vanzelf open, dat wil zeggen dat Gods machtige arm de weg naar de vrijheid openstelt. Als ze daar doorheen zijn gegaan, zijn ze in de stad. De engel gaat nog één straat voort en dan zit zijn dienst erop. Hij verdwijnt zonder verder nog iets te zeggen en keert terug naar de hemel om zich daar voor de Heer op te stellen, gereed om voor een volgende dienst te worden uitgezonden. Zo staat Petrus daar nu alleen. Dan komt hij tot zichzelf. Hij realiseert zich dat hij vrij is en dat van de verwachtingen van Herodes en die van het volk van de Joden niets terechtkomt (vgl. Rm 15:30-31). We zien dat Petrus zich ook bewust is van de nauwe verbinding tussen deze vijanden van het christendom. Zoals gezegd, is deze nauwe verbinding tussen Herodes en het volk van de Joden een type van de verbinding tussen de antichrist en de afvallige massa van het Joodse volk in de eindtijd. Zijn bevrijding maakt hem niet onvoorzichtig. Hij weet dat hij van die plaats weg moet. Nu we de dood van Jakobus en de bevrijding van Petrus voor ons hebben gehad, dringt de vraag zich op: Waarom wordt Jakobus gedood en waarom wordt Petrus verlost uit de gevangenis? Deze vragen komen op, maar kunnen door ons niet worden beantwoord. Dit zijn de regeringswegen van God die wij niet kunnen doorgronden. Hier past het ons en doen we er goed aan God volledig te vertrouwen dat Hij Zich niet vergist.
Copyright information for
DutKingComments