Acts 16:11-40

Bekering van Lydia

Van Troas in Asia vaart het gezelschap naar het iets hoger in Asia gelegen Samothráce. Vandaar wordt de oversteek naar Macedonië in Europa gemaakt, waar ze in Neápolis aan land gaan. Van Neápolis gaan ze te voet naar het twintig kilometer verder gelegen Filippi, de voornaamste stad van dat deel van Macedonië.

Voordat er sprake is van enige activiteit in verbinding met het evangelie, brengen Paulus en de zijnen enige dagen in de stad door. Zo kunnen ze de mensen van de stad wat leren kennen. Het is belangrijk eerst belangstelling te tonen voor de mensen om hen daarna het evangelie te kunnen brengen.

Filippi is een Romeinse kolonie, dat wil zeggen een gebied waar de burgers dezelfde rechten hebben als in de steden in Italië. Je kunt je in Filippi als het ware in Rome wanen. Het gaat er net zo aan toe als in Rome. De mensen in Filippi leven als Romeinen onder het gezag van Rome. Paulus zal in de brief die hij later aan de gelovigen in deze stad schrijft, erop wijzen dat gelovigen in de wereld ook op een dergelijke manier leven. Zoals de inwoners van Filippi in een vreemde omgeving toch leven als Romeinen, zo leven gelovigen als burgers van de hemel naar de normen van de hemel op aarde omgeven door een wereld waarvan ze geen deel uitmaken (Fp 3:20).

Ze zullen bij hun kennismaking met de stad ook tot de conclusie zijn gekomen dat er geen synagoge was, maar wel een gebedsplaats. Het schijnt dat een gebedsplaats gebruikelijk was als er geen synagoge was. In deze echt Romeinse stad is het niet vanzelfsprekend dat er een synagoge zou zijn. Voor een synagoge zijn volgens de overlevering minstens tien Joden nodig, waarbij men zich baseert op het gebed van Abraham voor Sodom waarin hij tot tien rechtvaardigen gaat (Gn 18:32).

Paulus zoekt de gebedsplaats op om ook hier eerst het evangelie aan de Joden te prediken. Als het sabbat is geworden, gaan ze naar de plaats waarvan ze tot de veronderstelling zijn gekomen dat daar mensen komen om te bidden. Als ze daar komen, zien ze dat er vrouwen zijn samengekomen. Paulus en de zijnen gaan bij hen zitten. In die houding van rust spreken ze tot de vrouwen.

In de reactie van de vrouwen en met name van Lydia zien we dat God al bezig is met een werk in Filippi. Op Zijn tijd heeft Hij Paulus daarheen gebracht om Zijn werk in harten te voltooien. Dat er ook een gemeente ontstaat die wordt gekenmerkt door liefde en zorg zoals blijkt uit de brief die Paulus later aan hen schrijft, daarover spreekt Lukas hier niet.

Lydia is waarschijnlijk een tot het Jodendom bekeerde Griekse. Zij vereert niet meer de veelheid van afgoden van het Romeinse rijk, maar de ene God van de Joden. Ze komt oorspronkelijk uit Thyatira, dat bekendstond om zijn ververij van stoffen. Lydia handelt daarin in Filippi. Terwijl Paulus ‘spreekt’ – er is meer een soort conversatie dan een formele prediking –, hoort Lydia toe. Dan opent de Heer haar hart, waardoor ze acht geeft op wat Paulus heeft gesproken. Ze neemt Gods Woord ter harte, ze aanvaardt in geloof wat God zegt.

Hier zien we de twee kanten van de waarheid die we de hele Bijbel door vinden. Aan de ene kant zien we Lydia die toehoort, ze luistert, en aan de andere kant opent de Heer haar hart, zodat zij aanneemt wat is gezegd. Zo gaat het ook in het leven van ons als gelovigen. We gaan naar een samenkomst om naar het Woord te luisteren en tevens bidden we dat het Woord zijn werk in ons zal doen.

Na haar bekering wordt ze direct gedoopt, wat erop wijst dat Paulus daarover ook zal hebben gesproken. Niet alleen zij wordt gedoopt, maar ook haar huis, dat wil zeggen allen die daartoe behoren. De behoudenis is een individuele zaak. Niemand wordt behouden omdat iemand anders een gelovige is. Kinderen worden niet behouden omdat de ouders gelovigen zijn. Ieder mens moet zich persoonlijk bekeren tot God en in de Heer Jezus geloven.

Tegelijk is het Gods bedoeling om niet alleen personen te behouden, maar huisgezinnen. Ook dat vinden we in de Schrift. Zo zei God al tegen Noach dat hij een ark gereed moest maken tot behoudenis van zijn huis (Hb 11:7). God geeft ouders een grote verantwoordelijkheid om hun kinderen op te voeden in de tucht en vermaning van de Heer (Ef 6:4). De andere kant is de genade van God dat Hij, als ouders dat doen, daaraan Zijn belofte verbindt dat Hij de kinderen redt. Daarvoor zullen de kinderen zelf tot bekering en geloof moeten komen. Waar mensen hoofd zijn van een gezin, brengen zij het hele gezin in de sfeer van het Woord van God.

Als Lydia is gedoopt en haar huis, beweegt ze Paulus ertoe enige tijd bij haar in huis te blijven. Ze doet daarbij een beroep op haar trouw aan de Heer. Uit alles blijkt dat zij God vereert. Haar doop bewijst dat zij gehoorzaam wil zijn. Haar gastvrijheid bewijst dat ze nieuw leven heeft en de nieuwe betrekkingen die er nu als kinderen van God zijn, wil beleven. Ze zal graag meer hebben gehoord over de Heer Jezus en Zijn werk.

Een waarzeggende geest uitgedreven

Op weg naar de gebedsplaats komen Paulus en de zijnen een slavin tegen die een Pythons-geest bezit, door wie zij waarzeggerij pleegt. Het meisje is werkelijk bezeten, werkelijk in de macht van een boze geest, waardoor haar identiteit verloren is gegaan. Ze is een werktuig van de satan die haar op onbarmhartige manier uitbuit. De meesters van het meisje verdienen goed aan haar. Er zijn mensen genoeg die haar tegen betaling komen raadplegen.

Als zij de weg van Paulus kruist, openbaart de waarzeggende geest in haar zich luidruchtig. Hij prijst “deze mensen” aan als “slaven van God de Allerhoogste” die een weg van behoudenis verkondigen. Hier zien we de misleidende tactiek van de satan. Hij gaat hier in Europa niet openlijk in de aanval tegen het evangelie, maar probeert zich door misleidende ondersteuning met het werk van het evangelie te verbinden om evangelie en dwaling met elkaar te vermengen en zo het evangelie te verderven.

Het is belangrijk te zien dat hier voor het woord “weg” geen lidwoord staat. Het meisje spreekt niet over ‘de’ weg, maar over ‘een’ weg. Ze heeft het ook over “die u” een weg verkondigen en niet over ‘die ons’ de weg verkondigen. Ze maakt geen reclame voor het evangelie, maar is erop uit het evangelie als een van de vele wegen van behoudenis voor te stellen. Het is typisch demonisch om de exclusiviteit van het evangelie te ontkennen. In wereldgodsdiensten als het boeddhisme en het mohammedanisme is plaats voor Jezus, maar dan wel naast andere afgoden.

Ook haar spreken over hen als slaven van de allerhoogste god betekent in de Griekse context dat zij zegt dat Paulus en de zijnen slaven zijn van Zeus. Ze spreekt over een weg van behoudenis, niet als redding van zonden, maar de redding uit bepaalde onaangename omstandigheden van het leven die zij als waarzegster ook verkondigt. Ze stelt een weg voor die tot welzijn van de mens zou moeten leiden, maar die in werkelijkheid in het eeuwig verderf eindigt.

Paulus is niet direct tegen het meisje opgetreden. Hij heeft haar geschreeuw vele dagen lang verdragen. Dan komt toch het moment dat hij het niet langer kan verdragen. Het betekent niet dat hij geïrriteerd raakt, maar dat een nog langer verdragen ervan het evangelie krachteloos zou maken. Het geschreeuw van het meisje richtte de aandacht van de mensen op hen en niet op het evangelie. Op een gegeven moment keert Paulus zich om en beveelt de geest in de Naam van Jezus Christus van haar uit te gaan. Paulus drijft de geest niet uit in eigen kracht, maar met het gezag van de Naam van de Heer Jezus. Die Naam is verheven boven elke macht en kracht (Hd 3:6; 16; Hd 4:10). De geest gehoorzaamt onmiddellijk.

Helaas is veel evangelieprediking vandaag een prediking die de instemming van de wereld heeft omdat de evangelist het toelaat dat de wereld zich met zijn prediking verenigt. Het gaat om de ingang, zo klinkt het als rechtvaardiging. Dat is niet de manier waarop Paulus te werk gaat. Zijn afwijzing van vermenging komt hem duur te staan, zoals uit het vervolg blijkt.

In de gevangenis geworpen

Als de satan zijn doel niet met vleierij kan bereiken, verandert hij in een brullende leeuw (1Pt 5:8). Zijn instrumenten zijn de meesters van het meisje. Hun bron van inkomsten is verloren gegaan door deze mensen. Ze zijn dan ook allerminst dankbaar voor de bevrijding van het meisje, maar enorm kwaad nu ze hun winst zien verdampen. Ze slepen Paulus en Silas direct voor de overheid die wordt vertegenwoordigd door twee praetoren. De praetoren waren de Romeinse bestuurders, een soort burgemeesters.

De meesters van het door Paulus bevrijde meisje beschuldigen Paulus en Silas van het veroorzaken van oproer. Dit is een zware aanklacht, want alles wat de eenheid en de rust van het Romeinse rijk in gevaar brengt, wordt streng bestraft. In hun doortraptheid maken deze mensen wat Paulus en Silas hebben gedaan tot een politiek thema. Ze weten dat ze daarmee een goede kans maken op een veroordeling. Ook spelen ze in op de haat tegen de Joden door te spreken over “deze mensen, die Joden zijn”.

Verder beschuldigen ze Paulus en Silas ervan dat zij gebruiken verkondigen die tegen de Romeinse gebruiken ingaan. (Lukas en Timotheüs vinden ze kennelijk minder belangrijk, zodat ze die laten lopen.) Gebruiken hebben met cultuur te maken. Ze beschuldigen hen ervan dat ze hun cultuur kapot willen maken met dat evangelie. Cultuur is door God in de volksaard gelegd en is voor alle volken anders, maar kan in de hand van de satan een middel worden om het evangelie tegen te staan. Als de beschuldigingen zijn geuit, staat ook de menigte, die altijd uit is op een verzetje, tegen Paulus en Silas op.

De praetoren vinden nader onderzoek niet nodig. Zonder verdere vorm van proces worden van beide dienaren van God door de rechters de kleren van het lijf gescheurd, waarna die bevel geven hen te geselen. Zij die de geseling uitvoeren, vatten hun taak niet licht op en brengen de beide predikers “vele slagen” toe.

God laat toe dat Zijn dienaren worden geslagen en het is hun eer zich daar niet tegen te verzetten. Het wordt een middel waardoor een nog schitterender getuigenis van Zijn Woord en van Zijn dienaren wordt gegeven. Wat het lichaam betreft, is de wereld sterker dan de christen, als God het toestaat; maar in zijn hart is de christen boven de omstandigheden als hij de tegenwoordigheid van God kan realiseren. Zijn aanwezigheid is groter dan alle omstandigheden en kan al het andere overwinnen (1Jh 5:4). Men kan zich dan verheugen in het lijden (Hd 5:41; Rm 5:3).

Na de geseling worden ze in de gevangenis geworpen. De gevangenbewaarder krijgt het bevel hen zorgvuldig te bewaren. Hij laat niets aan het toeval over en werpt hen in de binnenste gevangenis. Dieper weg kan niet. Alsof dat toch nog niet genoeg zekerheid biedt, sluit hij ook hun voeten nog eens zorgvuldig in het blok. Ontkomen is onmogelijk. Het lijkt erop dat ze helemaal uitgeschakeld zijn en de vijand gewonnen heeft. Wat zou het ontmoedigend kunnen werken als ze eraan dachten dat dit hun ontvangst in Europa was, terwijl ze duidelijk de leiding van de Heer hebben herkend om hier naar toe te gaan.

Bidden en zingen in de gevangenis

Maar zie, en vooral, luister, hoe de evangelisten op alle aangedane pijniging en vernedering reageren. In plaats van moedeloos te worden of klaagzangen aan te heffen of tot God te roepen om wraak over de hun aangedane smaad bidden en zingen ze. Bidden en zingen zijn machtige wapens waarmee grote overwinningen op de vijand worden behaald (2Kr 20:1-22; Hd 4:23-37). Ze zoeken hun kracht bij God en prijzen Hem voor Wie Hij is. Ze doen dat niet zachtjes, maar voor alle gevangenen verstaanbaar.

De gevangenen schreeuwen hun niet toe dat ze hun mond moeten houden, maar luisteren naar hen. Zoiets hebben ze nog nooit meegemaakt en gehoord. Hoe moeilijker onze omstandigheden zijn, des te groter zal de indruk zijn die onze blijdschap maakt op hen die ons in onze moeilijkheden gadeslaan.

Terwijl Paulus en Silas bidden en zingen en de gevangenen ernaar luisteren, laat God ineens van Zich horen. Hij antwoordt op het bidden en zingen van Zijn dienaren door een plotselinge, grote aardbeving. Het is een zeer speciale aardbeving. Hij is beperkt tot een gebouw. De grond scheurt niet open en alle muren blijven staan. Alleen de deuren gaan open en de boeien van alle gevangenen gaan los! Een bijkomend en mogelijk nog groter wonder is dat er niemand van de gelegenheid gebruikmaakt om te ontsnappen. Ze blijven allen, als aan de grond genageld, waar ze zijn. Zulke speciale aardbevingen zijn nodig in iemands leven om hem de noodzaak van de behoudenis te doen inzien.

Bekering van de gevangenbewaarder

Door de aardbeving is ook de gevangenbewaarder wakker geworden. Als hij ziet dat de deuren openstaan, kan hij geen andere conclusie trekken dan dat alle gevangenen zijn gevlucht. Het is zijn werk hen te bewaken en daarin voelt hij gefaald te hebben. Hij wil de hand aan zichzelf slaan, maar God komt tussenbeide en laat aan hem de behoudenis verkondigen. Als de man op het punt staat zichzelf te doden, klinkt de stem van Paulus in de duisternis.

Paulus kan niet gezien hebben dat de man zelfmoord wil plegen. Het is pikdonker en hij is in de binnenste gevangenis. God maakt hem de situatie duidelijk. Zijn woorden “wij zijn allen hier”, getuigen van hetzelfde. De God Die de boeien heeft losgemaakt, verhindert ook dat er ook maar één gevangene ontsnapt. Niemand kan Hem weerstaan en ontkomen. Zo zullen alle zondaars in de hel daar tot in alle eeuwigheid door Gods macht worden vastgehouden.

De woorden van Paulus weerhouden de man ervan de hand aan zichzelf te slaan. Dat betekent dat hij Paulus gelooft. Hij wil naar Paulus toe, maar daarvoor heeft hij licht nodig. Dat krijgt hij en dan springt hij naar binnen en valt bevend voor Paulus en Silas neer. We lezen niet dat de aardbeving de gevangenbewaarder heeft doen beven, maar wel de stem van Paulus die vanuit het stikdonker tot hem is gekomen. Hij moet dat als de stem van God hebben ervaren, de God voor Wie de duisternis licht is als de dag (Ps 139:12).

Genade werkt voor de overtuigde zondaar verpletterend. Tegelijk werkt genade ook de vraag naar behoudenis. Met die vraag richt de gevangenbewaarder zich tot Paulus en Silas, die hij nu met “heren” aanspreekt en daarmee als zijn meerderen erkent. Hij vraagt naar de weg van behoudenis. Mogelijk heeft hij daar eerder van gehoord. Hij zal daar toen om hebben gelachen, maar nu in zijn nood vraagt hij daarnaar. Zo werkt God altijd in de bekering van zondaars.

In de vraag van de gevangenbewaarder “wat moet ik doen om behouden te worden?”, ligt de gedachte dat hij denkt dat hij iets moet doen voor zijn behoudenis. Maar om behouden te worden hoeft niemand iets te doen, het is zelfs onmogelijk om er zelf iets aan te doen. Hij krijgt dan ook geen opdracht om bepaalde werken te doen. Paulus stelt hem de enige weg voor waardoor iemand behouden kan worden en dat is geloof in de Heer Jezus.

Het gaat erom dat hij zijn vertrouwen stelt op de Heer Jezus. Hij moet zijn anker uitwerpen in Hem. Dat is geen prestatie, maar noodzaak. Geloof is net zomin een prestatie als het een prestatie is dat iemand in doodsnood de reddingsboei grijpt die hem wordt toegeworpen.

Paulus spreekt niet alleen over de behoudenis van de gevangenbewaarder, maar ook over de behoudenis van diens huis. Behoudenis wil zeggen dat er een radicale scheiding is gekomen met de wereld. Zoals we al bij Lydia hebben gezien, is het de normale orde dat waar het hoofd tot geloof komt, God de behoudenis ook uitstrekt tot de huisgenoten (Hd 16:15). Het huis waar het licht van het evangelie is ontstoken, is niet meer op het terrein van de wereld, maar op het terrein waar de Heilige Geest werkt en het Woord door Hem wordt gesproken. De orde in dat huis is Zijn orde.

Na als de kern van de behoudenis het geloof in de Heer Jezus te hebben gegeven spreken Paulus en Silas “het Woord van de Heer” tot hem en tot allen die met hem in zijn huis zijn. Wie tot geloof is gekomen, heeft zijn leven onder het gezag van de Heer geplaatst. Die Heer maakt door Zijn Woord – ‘het Woord van de Heer’ – duidelijk hoe Hij gediend wil worden. Paulus en Silas geven daar nader onderwijs over.

De gevangenbewaarder geeft blijk van zijn bekering door Paulus en Silas in dat uur van de nacht bij zich te nemen. Van slapen komt niets meer, daar is ook helemaal geen behoefte aan. Hier is een man die innerlijk een grote verandering heeft ondergaan en daar ook uiterlijk de bewijzen van geeft. Hij neemt zijn voormalige gevangenen, van wie hij nu een broeder is geworden, op in zijn huis en verzorgt hen door hun striemen af te wassen. Direct na de goede zorgen wordt hij gedoopt, hij en al de zijnen. In Filippi is in nog een huis het licht gaan schijnen nadat het al in dat van Lydia is ontstoken. De gevangenbewaarder verheugt zich in het geloof, nadat hij eerst de droefheid over zijn ellende heeft gekend en het evangelie van zijn behoudenis heeft gehoord en aangenomen.

Lydia was al een Godvrezende vrouw (Hd 16:14), maar die toch nog behouden moest worden, evenals we dat bij Cornelius hebben gezien (Hd 10:1-2; Hd 11:14). De gevangenbewaarder was een goddeloze man. Ook hij had behoudenis nodig. Goede en slechte mensen hebben beiden de behoudenis nodig.

Vrijlating van Paulus en Silas

Het lijkt erop dat de praetoren niets weten van wat er in de nacht is gebeurd. Ze willen dat Paulus en Silas worden losgelaten. Een geseling en een nacht in de gevangenis is in hun ogen genoeg om deze mensen een lesje te hebben geleerd. De gevangenbewaarder brengt de boodschap over aan Paulus. Als hij erover heeft ingezeten wat hij verder met Paulus en Silas moest doen, is het bericht dat hij de gevangenen vrij kan laten voor hem een grote opluchting. Hij kan hun zeggen dat ze naar buiten kunnen gaan en in vrede kunnen vertrekken.

Maar Paulus is het niet met het voorstel van de praetoren eens. Hij doorziet wat het betekent als zij zo de stad zouden verlaten. Als zij in het geheim eruit zouden worden gelaten, zou altijd de verdenking op hen gebleven zijn dat ze opruiers waren. Ze waren immers, en dat nog wel onveroordeeld, in het openbaar geslagen en in de gevangenis geworpen. Iedereen had dat gezien. Daarom moest er openlijke rechtvaardiging plaatsvinden, waardoor iedereen ervan op de hoogte zou zijn dat zij geen opruiers waren. De verdenking moest worden weggenomen dat zij iets hadden gedaan wat tegen de overheid gericht was. Dat was immers de openbare beschuldiging die op de markt tegen hen was ingebracht.

Voor deze rechtvaardiging doet Paulus een beroep op zijn Romeins burgerrecht. Ook Silas blijkt dat burgerrecht te hebben daar Paulus spreekt over “ons, die Romeinen zijn”. Ze hebben van dat burgerrecht geen gebruikgemaakt om de brute behandeling en mishandeling te voorkomen. Ze wilden niet ontkomen aan het lijden voor Christus. Hij maakt van zijn recht alleen gebruik om de schijn weg te nemen dat ze enige misdaad zouden hebben begaan.

Hun rechtvaardiging is ook nodig voor de jonge gemeente, opdat voor hen duidelijk zal zijn dat Paulus en Silas bedacht waren op wat eerlijk was. De pasbekeerden zouden dan ook niet door de buitenwacht met hen als boosdoeners vereenzelvigd worden, wat anders wel het geval zou zijn geweest.

Als de praetoren horen dat ze Romeinen hebben gegeseld en gevangengezet, worden ze bang. Ze beseffen dat het hun het leven kan kosten als Paulus en Silas een aanklacht tegen hen zouden indienen. De praetoren kunnen niets anders doen dan op de eis van Paulus en Silas ingaan. Zij begeleiden hen naar buiten uit de gevangenis en vragen hen uit de stad weg te gaan. Ze hebben niets op met de evangelisten en met hen zenden zij ook het evangelie weg als iets waarmee ze niets te maken willen hebben (vgl. Mt 8:34).

Paulus en Silas geven niet direct gehoor aan het verzoek om de stad te verlaten. Als ze uit de gevangenis komen, gaan ze eerst nog naar Lydia om afscheid te nemen van haar. Als ze bij haar komen, treffen ze er meer gelovigen aan. Het evangelie is door meerderen aangenomen. Mogelijk zijn het zij van Hd 16:15, die tot ‘haar huis’ behoorden.

Er staat zo opmerkelijk dat zij “de broeders zagen”. Ze zien gelovigen met wie zij het nieuwe leven delen en in wie zij dat herkennen, ze zien nieuwe familieleden in Gods gezin. Als ze hen zien, nemen ze de gelegenheid te baat om hen te vermanen, dat wil zeggen dat ze hen bemoedigen om trouw aan de Heer te blijven. Dan gaan ze weg.

De ‘zij’ die weg gaan, zijn Paulus, Silas en Timotheüs. Lukas blijft in Filippi achter. Hij legt geen nadruk op zichzelf. Zo onopvallend als hij zich in Hd 16:10 bij het gezelschap van Paulus heeft gevoegd, waar hij schrijft over ‘wij’, zo onopvallend verlaat hij het weer. We kunnen wel zeggen dat mede door zijn werk Filippi tot een gemeente is geworden waar liefde en zorg rijkelijk aanwezig waren.

Copyright information for DutKingComments