Acts 9:3
De bekering van Saulus
Saulus ging als een razende tekeer tegen de nieuwe sekte, zoals het christendom in het begin werd gezien. Hij meende daarmee God een dienst te doen (Jh 16:2-3). De Heer liet dat toe, omdat Hij van hem, de grootste vijand van de gemeente, de grootste getuige en apostel van Zijn soevereine genade van de gemeente wilde maken. De geschiedenis van zijn bekering wordt drie keer in Handelingen verteld, één keer door Lukas (hier) en twee keer door de bekeerde Paulus zelf (Hd 22:1-16; Hd 26:1-18). De dood van Stéfanus had de drang van Saulus tot verwoesting van de gemeente alleen maar groter gemaakt. Dat hij dreiging en moord ‘blies’, duidt aan dat hij die uitademde. Het kwam van binnenuit. Waar hij ook kwam, ademde hij de dood voor de christenen en spuwde hij in zijn woede zijn venijn tegen hen uit. In zijn onverzadigbare dorst naar het bloed van deze vijanden van de godsdienst van de vaderen beperkte hij zich niet tot de vervolging van hen in Jeruzalem en omstreken. Ook in de buitenlandse steden zocht hij hen op (Hd 26:11). Damascus stond ook op zijn lijst. Damascus had een grote Joodse gemeenschap met meerdere synagogen. Onder hen konden er zijn die christen waren geworden, terwijl ze toch nog niet van de Joden gescheiden waren. Over die synagogen had de hogepriester in Jeruzalem nog geestelijk gezag. De rechtspraak van de Raad gold ook voor de synagogen in de buitenlandse steden. De overheden van die landen stonden een zekere bevoegdheid toe omdat zij meenden dat dit de rust in hun land ten goede zou komen. De nieuwe beweging, het christendom, wordt hier “de Weg” genoemd (Hd 9:2; Hd 19:9; 23; Hd 22:4; Hd 24:14). Het toont de dynamiek aan van het christendom, hoe het zich ontwikkelt. Het wijst vooral op de Heer Jezus, Die gezegd heeft: “Ik ben de weg” (Jh 14:6). De opzet van Saulus met zijn reis naar Damascus was, om daar mannen en vrouwen geboeid weg te halen die van ‘de Weg’ waren en ze naar Jeruzalem te brengen. Daar zouden ze dan voor de Raad gebracht kunnen worden om berecht te worden. Onderweg naar Damascus gebeurt het voor hem volkomen onvoorziene en ook volledig ongewenste, ja, zelfs het meest gehate. Plotseling omstraalt hem een licht uit de hemel, waardoor hij op de grond valt. Saulus zal te voet hebben gereisd. Een farizeeër te paard is niet erg waarschijnlijk. De afstand tussen Jeruzalem en Damascus bedraagt rond de tweehonderd kilometer. De reis zal dan ook dagen in beslag hebben genomen. Daardoor is het ook begrijpelijk dat het bericht van zijn komst hem vooruitgesneld is en de christenen in Damascus ervan op de hoogte waren (Hd 9:14). In het licht van de zon dat hem omstraalt, verschijnt de Heer Jezus aan deze zoon van Abraham (Hd 9:17; vgl. Hd 7:2). Uit de woorden die de Heer bij Zijn verschijning aan Saulus tot hem spreekt, blijkt dat Hij Zich een verklaart met de Zijnen op aarde. Door de Zijnen op aarde te vervolgen is Saulus bezig Hem te vervolgen. Die volstrekte eenheid tussen de verheerlijkte Heer in de hemel en de gemeente op aarde zal de inhoud zijn van de dienst van Saulus, later Paulus. Aan hem is de verborgenheid van Christus bekendgemaakt, dat wil zeggen de eenheid van de gemeente als hemels volk met de in de hemel verheerlijkte Christus (Ef 3:3-11). Het gezag van de Persoon Die spreekt, is onloochenbaar. Saulus spreekt Hem direct aan met “Heer”, terwijl hij toch nog niet wist Wie Hij was. Vervolgens vraagt hij Wie Hij is. Dit zijn de eerste woorden van een tot staan gebrachte en neergeworpen Saulus. Het antwoord dat de Heer hem geeft, brengt hem ook geestelijk volledig aan de grond. “Jezus” sprak tot hem! De dood gewaande Jezus bleek te leven en de Heer der heerlijkheid te zijn. Wat een schokkende ontdekking! Daar komt bij dat ‘Jezus’ niet alleen de Heer der heerlijkheid is, maar Hij erkent ook de discipelen die Saulus gevangen wilde nemen als een met Hem. De weerloze schapen die hij vervolgt, hebben een Verdediger, een Bewaker in de Heer Jezus. Ook komt hij tot de ontdekking dat ijver voor het Jodendom ijver tegen de Heer betekent. De bekering van Paulus is een voorbeeld van de bekering van Israël wanneer zij ook oog in oog komen te staan met Hem Die zij hebben verworpen (Zc 12:10). Ook staat zijn bekering model voor elke andere: als hij, die zichzelf de grootste zondaar noemt (1Tm 1:15), is gered, is er hoop voor iedere andere zondaar die noodzakelijk een kleinere moet zijn. De Heer Jezus heeft een begin gemaakt met een werk dat van de grootste tegenstander van het christelijk geloof de vurigste pleitbezorger ervan zal maken. Om dit voort te zetten geeft Hij Saulus de opdracht op te staan en de stad binnen te gaan. Daar zal hem gezegd worden wat hij moet doen. De Heer heeft hem persoonlijk tot staan gebracht in zijn woeden tegen Hem. Hij zal nu anderen inschakelen om Saulus verder te vormen. Saulus reisde niet alleen. Er waren mannen bij hem, naar we mogen aannemen om hem te helpen bij het uitvoeren van zijn opdracht. Het ligt voor de hand dat het politiedienaren van het sanhedrin waren. Deze mannen waren ook op de grond gevallen door het plotselinge licht dat ook hen omstraalde (Hd 26:13-14). Ook hoorden zij de stem, maar zij zagen niemand. Het was voor hen een onverklaarbaar verschijnsel, waarvoor ze geen woorden hadden. Ze deelden in alle uiterlijke kenmerken die met de ontmoeting van hun aanvoerder met de Heer der heerlijkheid gepaard gingen, maar aan het wezen ervan hadden ze geen deel. De Heer Jezus verscheen niet aan hen en ook Zijn woorden tot Saulus verstonden ze niet. Ze waren blind en doof voor Hem en Zijn woorden. Bij Saulus is de uitwerking van de ontmoeting er des te indrukwekker om. Er is geen enkel weerwoord, zijn wil is gebroken, zijn hart overweldigd, zijn geest verslagen. Hij onderwerpt zich volledig aan de stem die tot hem spreekt. In Gods tegenwoordigheid vindt geen verontschuldiging of zelfrechtvaardiging plaats. Hoe heel anders had hij zich zijn binnenkomst in Damascus voorgesteld. Hoe is zijn plan verijdeld. Zonder dat hij er iets over te zeggen heeft, wordt hij bij de hand genomen en Damascus binnengebracht om te worden gevoegd bij het gezelschap dat hij wilde uitroeien. De hater en verwoester van de gemeente is geworden als een mak lam dat zich willoos laat leiden. Hij kan niet anders dan zich aan de leiding van anderen overgeven, want hij is blind. In deze toestand van blindheid kan zijn geest door niets worden afgeleid. Zijn blindheid toont hem ook dat hij vanaf nu geen oog meer moet hebben voor de pracht en luister van de Joodse godsdienst die immers op het uiterlijk is gericht. In het licht van de nood van zijn ziel verdwijnen ook de behoeften van het lichaam. Hij eet of drinkt niets. In deze dagen van blindheid zal het verschrikkelijke van zijn woeden tegen de Heer tot hem zijn doorgedrongen (1Tm 1:12-17). Van medestanders die hem bezoeken en willen vertroosten, lezen we niets. Maar de Heer is met hem bezig.
Copyright information for
DutKingComments