‏ Amos 8

Inleiding

Amos krijgt een vierde visioen te zien. Daarin ziet hij hoe het volk rijp is voor het oordeel. Hij erkent de rechtvaardigheid ervan, want hij doet geen voorbede meer. De handelwijze van het volk wordt nog eens beschreven als een extra argument dat het oordeel terecht is. Hun gedrag vraagt erom. God zal hun situatie volkomen op zijn kop zetten. Hij zal de klaarlichte dag verduisteren met de wolken van Zijn oordeel en hun feesten veranderen in rouwklagen.

Daaroverheen geeft Hij hun een honger en dorst naar Zijn woorden. Maar ze zijn te ver van de HEERE afgeweken om bij Hem te komen om die honger en dorst te stillen. Voor het stillen van hun honger en dorst gaan ze naar de afgoden in Bethel, Dan en Berseba.

Een korf met zomervruchten

De goddeloze koning, Jerobeam, en de valse profeet, Amazia, kunnen niet voorkomen dat het oordeel komt. Integendeel, zij versnellen het. Na de heftige confrontatie die in het vorige hoofdstuk is beschreven, gaat Amos onverschrokken voort zich door de HEERE te laten gebruiken. Wie geroepen is, kan ook niet anders. Hij bindt niet in, maar brengt zijn boodschap met dezelfde bezieling. Hij gaat gewoon door waar hij is gebleven. Hij geeft het volgende visioen door.

Een echte profeet is alleen de mond te snoeren als je hem doodt. Anders zwijgt hij niet. Hij kan dat ook niet omdat de HEERE niet zwijgt en hij is Zijn mond. En ook al wordt een echte profeet gedood, dan blijft volledig intact wat hij heeft gezegd. Hij heeft immers Gods Woord gesproken en dat “blijft tot in eeuwigheid” (1Pt 1:25).

Dit vierde visioen sluit aan op de houding van Amazia, waaruit totale onwil blijkt om te buigen voor de levende God. Zijn houding is die van het hele volk. Daarmee blijkt het volk rijp te zijn voor het oordeel, dat in het vorige vers over Amazia en zijn huis is uitgesproken. Dit oordeel wordt voorgesteld in de korf met zomervruchten, zoals de HEERE Amos nu gaat verklaren.

Rijp voor het oordeel

De vraag “wat ziet u, Amos?” (vgl. Am 7:8), dwingt Amos ertoe nauwkeurig te kijken en antwoord te geven. Zo wordt hij intens bij het visioen betrokken. God wil dat wij echt zien wat Hij laat zien en niet onze eigen visie geven op wat Hij toont. Dit is ook van belang met het oog op wat Hij in Zijn Woord zegt. Het past ons niet te zeggen ‘dat zie ik niet zo’, als God duidelijk in Zijn Woord heeft laten zien hoe Hij over bepaalde dingen denkt. Zo komt ook telkens als wij het Woord van God lezen, de vraag van de Heer tot ons, waarbij Hij onze naam noemt, net als bij Amos: ‘Wat zie jij …?’

De vraag aan Amos is duidelijk en niet moeilijk te beantwoorden. Zijn antwoord is precies wat God laat zien. Daarom krijgt hij te horen wat de betekenis is. Hierin ligt ook voor ons het geheim van het opgroeien “in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus” (2Pt 3:18). Als wij in de Bijbel ‘zien’ wat God erin laat zien, maakt Hij de betekenis ervan duidelijk. Hij geeft ons dan inzicht in Zijn gedachten.

De zomervruchten tonen aan dat het einde zeker is en ook nabij. In het Hebreeuws is er een woordspeling. Het woord voor zomervruchten wordt bijna hetzelfde uitgesproken als het woord voor ‘einde’ in: “Het einde is gekomen voor Mijn volk Israël.”

Het vonnis “Ik zal het niet langer voorbijgaan” (vgl. Am 7:8), zal rouw over Israël brengen, zoals destijds over Egypte (Am 8:10). Als mensen geen einde maken aan de zonde in hun leven, moet God een einde aan de mens maken, ook al betreft het Zijn volk Israël.

Gezang verandert in rouwklacht

Het feest dat zij ter gelegenheid van de oogst in hun afgodstempel vieren, zal door het aanbreken van het einde veranderen in een rouwklacht. Maar aan dit einde denken ze niet. Ze staan geen ogenblik stil bij het naderende oordeel. En als ze er al aan denken, dan zal het hun tijd wel duren. Zo leven ze vrolijk voort in de waan van ‘na ons de zondvloed’.

Ditzelfde kwalijke denken treffen we ook aan in de christenheid, zoals dat wordt voorgesteld in de gelijkenis van de goede en boze slaaf (Mt 24:45-51). Er is geen lied waarmee het afvallige volk van God zichzelf zo in slaap wiegt als het lied ‘mijn heer blijft uit’ (Mt 24:48).

We kunnen dit vergelijken met de houding van het volk die Amos beschrijft en waarover hij hun verwijt dat ze ‘de onheilsdag’ ver van zich afhouden (Am 6:3). God stelt de dag van het einde vaak aan Israël voor en ook christenen moeten steeds weer worden herinnerd aan de komst van de Heer. Dit einde zal komen op een ogenblik dat men in feeststemming is en elke gedachte aan oordeel verbannen is, want “[de] dag van [de] Heer komt als een dief in [de] nacht. Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere en zij zullen geenszins ontkomen” (1Th 5:2b-3).

Talrijk zijn zij die aan dit oordeel ten prooi zullen vallen (Ps 110:6). De lijken worden niet begraven, ze worden zelfs niet meer verbrand (Am 6:10), maar weggeworpen. De dood regeert overal. De vadsige rust en het leven in genotzucht hebben plaatsgemaakt voor een smartelijke doodsstrijd.

Zwijgen past bij dit ongewone gebeuren, waarvoor de mens alleen maar angstig ontzag kan hebben. Elk menselijk spreken zou totale ongevoeligheid aantonen voor het vreselijke dat is gebeurd. Het past niet om in deze ogenblikken van de grootste ernst van het Goddelijk ingrijpen iets van de mens te horen (Zf 1:7; Hk 2:20). Het is de angstwekkende stilte vanwege de oordelen van God.

Nog eens: Hoor!

De stilte wordt gebruikt om nog eens op te roepen om te luisteren naar Gods stem die gehoord móet worden (Am 7:16). Nu niet meer om te luisteren naar een weg om te ontkomen, maar naar de beschuldigingen en het vonnis. De aanklager neemt nog een keer het woord en hervat de beschuldigingen, voordat de rechter het vonnis uitspreekt. Er moet geluisterd worden! Amos heeft twee keer als advocaat voor het volk gepleit bij God. Het mocht niet baten.

De grootspraak van de mens

Amos legt hier het denken van deze mensen bloot. We kunnen dit direct toepassen op onze tijd. Als we onszelf een beetje kennen en eerlijk onder de loep durven nemen, herkennen we onszelf erin. Het gaat over ons als we de tijd in de kerk of de samenkomst gebruiken om methoden uit te denken hoe we nog meer kunnen verdienen. De dag van de Heer kan niet vlug genoeg voorbij zijn, om maar weer te kunnen handeldrijven en met goddeloze praktijken ons bezit te kunnen vergroten.

In Israël doen ze dat door te knoeien met de efa, de sikkel en de weegschaal. Een efa is een inhoudsmaat waarmee koren wordt gemeten. De inhoud ervan is vermoedelijk tussen de twintig en vijfenveertig liter. Ze maken een efa waarin minder liters kunnen. De sikkel, die tussen tien tot dertien gram weegt, waarmee ze hun waar afwegen, is te zwaar, de klant krijgt ook op die manier minder waar voor zijn geld. Ze verkopen koren met gebruikmaking van hun eigen maat, terwijl ze doen alsof het naar de gangbare maat is. Met het afwegen doen ze ook zo. Hun gewicht is zwaarder zodat de te betalen prijs hoger is. Hun bedrog is dubbel. Ze geven minder en vragen meer. Bovendien geeft de weegschaal niet goed aan. Zo worden de mensen op drie manieren gepakt.

Deze wijze van handelen is voor God een gruwel (Dt 25:13-16; Sp 20:10). Hier worden mensen beschreven die overal mee rekenen, behalve met God en daarom voor eeuwig mis hebben gerekend. Kennen we het niet? Keurig zingen over Jezus als het hoogste Goed, terwijl het leven ervan getuigt dat alle aardse rijkdom het hoogste goed is. Tijd in de kerk en het werk voor de Heer levert geen harde contanten op en wat niets oplevert, is verlies. Tijd is immers geld. Terwijl ze uiterlijk de sabbat houden, zijn ze innerlijk op het marktplein. Hoewel het marktplein leeg is, zijn ze in hun denken druk in de weer met hun handel. De Mammon is hun god. Wie liever koren verkoopt dan God aanbidt, is een vreemdeling bij God en een vijand van zichzelf.

De zucht naar meer

Deze aanklacht is een herhaling (Am 2:6). Ze willen alle bezit naar zich toetrekken. Daarbij schuwen ze niet zelfs mensen als hun bezit te nemen. Het recht van de sterkste geldt (Jb 22:8; Js 5:8; vgl. Ne 5:2-5). Eerst worden de eigendommen genomen, daarna de vrijheid. Ze gaan er prat op dat ze afval verkopen, terwijl ze doen alsof het voedzaam graan is. Dat doen ze dan ook nog eens naast hun zwendelen met maat, prijs en gewicht.

Door het leveren van afval ontnemen ze degenen die zij in hun macht hebben gekregen ook nog hun gezondheid. Hoe gemener ze iemand hebben afgezet, des te meer beroemen ze zich op hun handigheid. Het ontbreekt hun aan fatsoen, eerlijkheid en elk besef van medemenselijkheid.

Een mens die in de ban van het geld is, zal zich ten koste van alles en iedereen willen verrijken, waarbij geen middel wordt geschuwd dit doel te bereiken. Door zulke mensen wordt de waarheid van het woord bevestigd: “Maar wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in vele onverstandige en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te streven zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord” (1Tm 6:9-10).

Weer een eed van de HEERE

Opnieuw zweert de HEERE dat Hij zal oordelen. Eerder zwoer Hij bij Zijn heiligheid (Am 4:2) en bij Zichzelf (Am 6:8). Hier zweert Hij “bij de glorie van Jakob”, dat is uiteindelijk ook Hij Zelf. Zo heet de HEERE “hun Eer” (Ps 106:20; Jr 2:11). Jakob, dat is het volk Israël, heeft die glorie verworpen en die met voeten getreden door al de schuldige daden die door Amos naar voren zijn gebracht. God zal Zijn eer en glorie echter handhaven in het oordeel.

Hij is niet als een aardse rechter aan wie sommige gepleegde wandaden ontgaan. Verjaring kent Hij niet. Zijn glorie is alles wat van Hem zichtbaar wordt. Hij is glorieus in het handhaven van het recht waarbij Hij elke daad rechtvaardig zal vergelden. Geen enkele daad blijft onbestraft of onbeloond. Als Hij dat niet zou doen, zou Hij Zijn glorie loochenen.

Voor het voltrekken van het vonnis houdt God een nauwkeurige boekhouding bij. Alle daden van de mens staan met pijnlijke precisie genoteerd (Op 20:11-15). Als de boeken opengaan en de aanklacht wordt voorgelezen, zal het in niemand opkomen zich tegen de juistheid ervan te verzetten. Het oordeel dat wordt voltrokken, zal rechtvaardig zijn, zonder een schijn van vergissing.

De normale, gepaste reactie

De aanzegging van de oordelen waarmee God Israël zal bezoeken, mogen de aarde niet onbewogen laten. Het zal ieder die ervan hoort in beroering moeten brengen. Amos stelt het als vraag. Hij beschrijft wat een passende reactie is op het spreken van God. Als er geen reactie waarneembaar is op wat God heeft gezegd, bewijst dat onverschilligheid. Het hele land valt onder Gods oordeel.

Het zal met het volk gaan, zoals met de Nijl in Egypte: dan weer treedt hij buiten zijn oevers en overstroomt alles, dan weer trekt hij zich terug in zijn bedding. De aarde zal sidderen, als het ware van haar plaats opspringen. Het zal de aarde gaan als de rivier van Egypte, die van haar gewone bedding wordt opgestuwd en voortgejaagd buiten haar bedding, om daarna weer in haar bedding terug te zinken.

Duisternis op klaarlichte dag

De uitdrukking “op die dag” ziet meestal op de eindtijd, waarnaar Amos hier voor de eerste keer in zijn profetie verwijst. Het is geen dag van vierentwintig uur, maar een periode waarin de grote afrekening van de HEERE zal plaatsvinden. Wat Amos hier beschrijft, is hetzelfde als waarop de Heer Jezus in Zijn eindtijdrede doelt (Mt 24:29-30). Het ziet op de tijd dat de Heer Jezus op de wolken zal verschijnen om de goddeloze massa van Zijn volk te oordelen, wat tegelijk de bevrijding van het getrouwe overblijfsel, ‘Zijn uitverkorenen’, zal betekenen.

De toepassing op het geslacht dat de woorden van Amos hoort, is dat de heerlijkheid ervan zal eindigen op een moment dat zij dit totaal niet verwachten. Terwijl alles stralend lijkt, treedt plotseling de duisternis in. Het is als een vliegtuig dat plotseling neerstort of in de lucht ontploft. Het zal zijn als de zon die ondergaat, terwijl het er niet de tijd voor is. Op dezelfde wijze gaat de zon voor ieder mens op de middag onder, wanneer hij plotseling door de dood wordt weggerukt uit het leven. Hetzelfde geldt voor hele volken.

Rouw in plaats van feest

Amos heeft al eerder over “uw feesten” gesproken (Am 5:21). Daar spreekt God Zijn diepe verachting erover uit. Hier wijst Amos erop wat er voor hun feesten in de plaats zal komen. Als Gods oordelen over Israël gaan, zullen alle feesten veranderen in de zwaarste rouw. De vrolijke liederen zullen plaatsmaken voor klaagzangen. Hun feestkleren zullen verwisseld worden voor rouwgewaden. Al hun fraaie kapsels zullen ze afscheren (Js 3:24). Elke gedachte aan een feest is verdwenen. De hossende massa is veranderd in een treurende menigte.

De rouwklacht die ze zullen laten horen, is er niet een van inkeer en berouw over begane zonden. Het is de rouw over het oordeel dat God voltrekt en waaraan geen ontkomen mogelijk is. Als een eniggeboren zoon sterft, is de voortzetting van de familie uitgesloten en daarmee oorzaak van de zwaarste rouw (Jr 6:26). Het einde van de rouw is niet in zicht; het blijft een bittere dag.

Een honger door de HEERE gezonden

In die dagen van diepe smart zullen ze ook het licht en de troost van het Woord van God missen. Ze zullen de behoefte gevoelen aan wat ze altijd hebben versmaad. Om aan die behoefte te voldoen zullen ze op zoek gaan naar profeten die hun het Woord kunnen vertellen.

Daarmee lijkt niets mis te zijn. Integendeel, het lijkt een zeer goed streven te zijn. God ziet immers graag bij Zijn volk een honger en dorst naar Zijn Woord? Hij wekt ons ertoe op ernaar te verlangen (1Pt 2:2). Maar God zendt Zijn volk dit verlangen als een extra oordeel. Dat maakt het volgende vers duidelijk.

Zoeken en niet vinden

Ze zullen dolen zonder enig richtinggevoel. Ze zullen rondtrekken zonder oriëntatie omdat ze van elke leiding van de HEERE beroofd zijn. “Van zee tot zee” is van de Dode Zee tot de Middellandse Zee, dat is van oost naar west, maar ook over de hele aarde. Ze zullen op zoek gaan naar Hem Die ze altijd hebben versmaad. De oproep ‘zoek Mij en leef’ is verstomd en klinkt dan niet meer (Am 5:4). Die tijd is voorbij. De honger en dorst die ze zullen voelen en die ze niet meer kunnen stillen, zal de bitterheid van de straftijd vermeerderen. Op aarde zullen zij al iets van de verschrikkingen van de hel meemaken.

Als de Heer nu aan iemand Zijn Woord, het licht van de openbaring, onthoudt, wil dat zeggen dat het oordeel definitief vaststaat. Er kan niets meer aan veranderd worden. Alle kansen zijn geboden, maar minachtend afgeslagen. In de Bijbel komen we zoekers tegen die niet hebben gevonden. Koning Saul was zo’n zoeker die niet vond (1Sm 28:6; 15). Mensen als Saul zijn de meest tragische personen die de wereld heeft gekend.

Daarom geldt voor ieder die dit leest en tot nu toe aan de Heer Jezus is voorbijgegaan: “Zoek de HEERE, terwijl Hij Zich laat vinden; roep Hem aan terwijl Hij nabij is” (Js 55:6). De dag kan komen dat het te laat is en dat je zult zoeken en niet zult vinden. Dan zul je roepen maar Hij zal je niet meer antwoorden (Mi 3:7; Ez 7:26; Lk 17:22; Jh 7:34).

Zo zal het ook gaan met de afvallige christenheid als de gemeente en de Heilige Geest zijn weggenomen van de aarde. God zal dan zwijgen, en dan is Zijn zwijgen erger dan Zijn spreken.

De mooie en sterke jeugd bezwijkt

De honger en dorst zullen algemeen zijn. De doorgaans zorgeloze jonge mensen zullen ook op zoek gaan naar de woorden van de HEERE. Maar hoeveel energie ze ook voor die zoektocht hebben, ook zij zullen zoeken zonder te vinden. Hun jeugdige aantrekkelijkheid helpt niets om het begeerde te krijgen en hun jeugdige kracht is niet toereikend om staande te kunnen blijven. Als dit het lot van de jeugd is, dan bezegelt dit het lot van het hele volk.

Verkeerd gezocht

De jeugd bezwijkt en komt om omdat ze hun steun op de verkeerde plaatsen zoeken. Hun honger naar de woorden van de HEERE proberen ze te stillen door te rade te gaan bij de afgoden. “Zweren bij de schuld van Samaria” wil zeggen zweren bij het gouden kalf van Bethel, ook wel het kalf van Samaria genoemd (Hs 8:6; Hs 10:5). De “god van Dan” is het gouden kalf van Dan. Ze zweren ook bij “de [pelgrims]tocht naar Berseba”, zoals de Arabieren zweren bij de bedevaart naar Mekka.

Zo zijn vandaag talloze mensen op zoek naar een god. Dat kan Maria zijn of een goeroe, als het maar niet de God van de Bijbel is, de God Die alleen door Zijn Zoon Jezus Christus gevonden en gekend kan worden.

De honger naar de woorden van de HEERE die Hij Zelf in hun hart heeft gelegd, openbaart hun hang naar de afgoden die ze hebben gediend. Ze zullen delen in het lot van de afgoden, want ze vallen en staan niet meer op. Daarmee is hun definitieve einde bepaald.

Copyright information for DutKingComments