Colossians 3:9-15

Christus is alles en in allen

Ko 3:5. Na het geweldige vooruitzicht van het vorige vers word je weer met beide benen op de grond gezet. Er is werk aan de winkel. Als je genoten hebt van de heerlijkheid van Christus en jouw deel daarin omdat je in Hem bent, zul je niet willen toegeven aan zondige begeerten. Ze vormen een verhindering voor het zoeken van de dingen die boven zijn. Met het oog daarop is al gezegd welke dingen je niet moet zoeken. Nu krijg je te horen dat er dingen zijn die je moet doden.

‘Hoezo, doden?’ zou je kunnen vragen. ‘Ik heb toch steeds gelezen en te horen gekregen dat ik met Christus gestorven ben?’ Dat klopt. Het gaat er dan ook niet om dat je jezelf of je vlees moet doden. De oude mens is gestorven, hij is krachteloos gemaakt. God heeft de zonde in het vlees geoordeeld (Rm 8:3). Het ‘mechanisme’, dat, waarvan de zonde zich bediende, de oude mens, is gedood (Rm 6:6). Als gevolg daarvan moet jij je voor de zonde dood houden (Rm 6:11). Dat betekent dat je de leden van je lichaam niet meer door de zonde laat gebruiken, maar ze in dienst van God stelt (Rm 6:12-13).

Als je nu merkt dat de zonde zich wil laten gelden, moet je daarmee korte metten maken. Een radicalere oplossing dan doden is er niet. ‘Doden’ is een sterke en betekenisvolle uitdrukking. Er moet compromisloos met immorele dingen worden gehandeld. Dat doe je door die zonde elke zeggenschap over jou te ontzeggen. Je moet gewoon in jezelf zeggen: ‘Hier geef ik niet aan toe, die zonde krijgt geen ruimte.’ Je plaatst die zonde waar hij hoort, namelijk bij de oude mens, en die heeft het niet meer in jouw leven voor het zeggen.

Door deze vastberaden opstelling voorkom je dat je gaat redeneren. Zodra je gaat redeneren, ben je verloren en ziet de betreffende zonde zijn kans. Doden wil zeggen dat je de zonde alle leven ontneemt. Daardoor is voor de zonde elke kans verkeken om zich te openbaren.

Paulus laat je niet raden om welke “leden” het zou kunnen gaan. De leden worden met de zonden gelijkgesteld.

1. De lijst begint met “hoererij” (evenals in Gl 5:19-20; 1Ko 6:10; Ef 5:3). Die zonde is een ernstige bedreiging voor de heiliging.

2. “Onreinheid” is er nauw aan verwant, is algemener in betekenis en betreft elke soort onreinheid.

3. “Hartstocht” ziet op erotische begeerten die leiden tot immoraliteit in denken en handelen.

4. “Boze begeerte” lijkt in dit verband te slaan op seksuele begeerten.

5. “Hebzucht” is het steeds meer willen hebben en lijkt hier, ook door het verband, verbonden te zijn aan seksuele vergrijpen.

6. Het seksuele begeren overheerst zodanig het leven, dat het de plaats van God heeft ingenomen en daardoor “afgodendienst” is.

Ko 3:6. Er bestaat een opvatting dat de enige zonde waarover Gods oordeel komt, het ongeloof is. Hier zie je dat dit een misvatting is. Er zijn ook andere zonden waarover “de toorn van God” komt. Gods toorn komt over elke zonde. De toorn van God komt voort uit Zijn haat tegen de zonde. Toorn is bij God niet zozeer een uiting van Zijn gevoelens, maar meer van Zijn regering. Die toorn komt nog en wordt beschreven in Openbaring 6-19.

De toorn van God treft mensen die geen nieuwe geboorte kennen en volharden in hun ongeloof. Het kenmerk van hun leven is “ongehoorzaamheid”. Het wordt voorgesteld alsof ongehoorzaamheid hun vader is en dat zij daarvan de zonen zijn met al zijn ongehoorzame karaktertrekken. De gedachte dat jij als gelovige nog op hen zou lijken, moet onverdraaglijk zijn. De aansporing om de leden die op de aarde zijn te doden zal dan ook bij jou als gelovige in goede aarde vallen.

Ko 3:7. Dat betekent niet dat je nu met minachting op die ‘zonen van de ongehoorzaamheid’ neerziet. Als gelovige moet je je realiseren dat je niet boven hen staat. Je leefde er vroeger namelijk zelf continu in en deed precies hetzelfde (Tt 3:3). Nu is dat niet meer zo. Aan dit leven is een einde gekomen toen je met Christus stierf.

Ko 3:8. Daarom moet je al die karaktereigenschappen en gewoonten die de mensen vroeger bij je zagen, afleggen. Het wordt gezegd alsof je een kledingstuk uitdoet waarin je gehuld was. Het gaat om een gedrag, een houding, waardoor je leven werd gekenmerkt. Die houding is vooral gebleken uit wat je zei. De dingen die hier genoemd worden, hebben met de tong te doen en als gevolg daarvan met het hart, want wat je zegt, komt voor uit het hart (Mt 15:18).

1. Als eerste zondige uiting van het hart wordt “toorn” genoemd. Bij ons is toorn een uiting van een temperament. Een uiting van toorn hoeft niet per se zondig te zijn (Ef 4:26), maar is dat hier in dit verband wel.

2. “Kwaadheid” benadrukt meer de plotselinge uitbarsting van gevoelens over iets; toorn ziet meer op een gemoedsstemming, een toestand.

3. “Boosheid” is een instelling waarin men erop uit is een ander kwaad en onrecht aan te doen.

4. “Laster” is het bewust onwaarheid spreken om de ander in een kwaad daglicht te stellen.

5. “Vuile taal uit uw mond” kan schelden betekenen en ook liederlijke, schunnige taal.

Ko 3:9. ‘Liegen’ is een zonde van de tong die wel het meest de oude mens karakteriseert. Niet voor niets staat er dat “ieder mens leugenachtig” is (Rm 3:4). Omdat de gelovige de oude mens met zijn handelingen heeft uitgedaan, moet het ook afgelopen zijn met zijn uitingen. De relaties met de oude mens zijn afgebroken. De oude mens is het wezen van de eerste Adam, zoals dat in al zijn nakomelingen samen tot uiting komt.

Ko 3:10. Jij hoort echter niet meer bij de eerste Adam, je hoort bij de laatste Adam, Christus. Hij kenmerkt de nieuwe mens die jij hebt aangedaan. De nieuwe mens wordt gekenmerkt door Christus zoals Hij in alle gelovigen samen tot uitdrukking komt. Om alle kenmerken van Christus te vertonen zijn alle gelovigen nodig. Geen gelovige heeft ze allemaal. Bij iedere gelovige is iets van Christus te zien.

Het aandoen is hier niet een bekleed worden van buitenaf, maar een van binnenuit naar buiten zichtbaar worden van die nieuwe mens. De nieuwe mens is wat je innerlijk bent sinds je bekering. Het is wel de bedoeling dat je dat in je leven laat zien. Bij je bekering heb je de nieuwe mens aangedaan. Doordat je steeds meer kennis van God krijgt, zul je steeds meer van die nieuwe mens in je leven vertonen.

Het ‘vernieuwd worden tot kennis’ wil zeggen dat God de nieuwe mens tot de volle kennis van Zijn raad brengt. Dit is een ontwikkeling. Het model dat God in dit proces altijd voor ogen staat, is Christus. God wil de nieuwe mens in de kennis van Christus onderrichten om hem te vormen naar dat beeld (vgl. Ko 1:15; Gn 1:26-27). Hoe meer Hij dat in jou kan werken, des te meer zul jij wandelen zoals Christus gewandeld heeft.

Ko 3:11. In de nieuwe mens is alle onderscheid verdwenen (vgl. Gl 3:28-29). Alleen Christus wordt gezien en Hij vult alles met Zijn heerlijkheid.

1. In de nieuwe mens is geen onderscheid tussen “Griek en Jood”, dat wil zeggen dat het verschil in ras of afstamming of nationaliteit weg is.

2. Ook is er geen onderscheid meer tussen “besnijdenis en onbesnedenheid”, wat ziet op godsdienstig onderscheid, de uiterlijke betrekking tot God.

3. Het onderscheid tussen “barbaar” en “Scyth” is eveneens verdwenen. In hen worden de laagste culturen voorgesteld, waarbij de Scyth door de Grieken een nog lagere plaats werd toegemeten dan de barbaar. In Christus bestaat ook dit onderscheid niet meer.

4. Met het opheffen van het verschil tussen “slaaf” en “vrije” is ook het sociale standsverschil in de nieuwe mens niet meer aanwezig.

De enige positie die geldt, is onze positie in Christus. Hij is alles in de nieuwe mens, ja, je kunt zeggen: Hij ís de nieuwe Mens.

Terwijl jij wacht op de heerlijkheid waarin God alles en in allen zal zijn, woont Christus al in Zijn heiligen. Hij heeft in hen de nieuwe mens gevormd in wie Hij “alles in allen” is. De oude mens kan inzettingen en filosofieën hebben, maar voor de nieuwe mens is Christus alles. Ja toch?

Lees nog eens Kolossenzen 3:5-11.

Verwerking: Wat zijn de kenmerken van de nieuwe mens en welke niet?

Doet dan aan

Ko 3:12. Je weet wat je moet doden en afleggen. Als je dat hebt gedaan – en er mag niets anders verwacht worden, je wilt immers met de oude mens niets meer te maken hebben! –, is de weg vrij om iets anders aan te doen. De bedoeling is dan dat je aan je omgeving je ‘nieuwe kleding’ laat zien. Dat betekent dat je aan de mensen om je heen Christus laat zien in alles wat je doet of zegt.

Denk nou niet: ‘Wie ben ik, dat ik dat zou kunnen?’ Moet je horen hoe je wordt aangesproken, namelijk als iemand die hoort bij

1. de “uitverkorenen van God”. Dat wijst op een bijzondere daad van Gods genade. Hij heeft jou uitgekozen om van Hem en voor Hem te zijn. Als je nadenkt over het ‘waarom’, gaat dat je denken gewoon te boven. Maak Hem er maar groot voor.

2. de “heiligen”. God heeft je uitgekozen en daarmee afgezonderd van alle mensen die zonder Hem leven. Hij heeft je apart gezet om jou alleen voor Zichzelf te hebben (Ef 1:4). Daarom word je een ‘heilige’ genoemd.

3. de “geliefden”. God heeft je lief. Alles is van Hem uitgegaan. Wat zou het ondankbaar zijn, als je in valse bescheidenheid zou weigeren dit in al zijn volheid te aanvaarden.

Het is prachtig om eraan te denken dat deze drie benamingen ook voor de Heer Jezus worden gebruikt (Lk 23:35; Jh 6:69; Mt 3:17).

Als dit je positie is, als God verklaart dat Hij je zo ziet, is alles aanwezig om Christus zichtbaar te maken in je leven. Het leven van Christus komt in jouw leven tot uiting in de verschillende aspecten die hier worden genoemd. Als we ze doornemen, zul je zien dat in elk aspect wel een bepaalde vorm van zelfverloochening aanwezig is. Je kunt deze kenmerken ook alleen laten zien als je in staat bent jezelf te verlagen, je neer te buigen. Al deze kenmerken heeft de Heer Jezus in volmaaktheid laten zien in Zijn leven op aarde.

1. “Innige ontferming” staat tegenover hartstocht die eigen bevrediging zoekt. Het is het tedere medegevoel waaruit vergeving voortvloeit (Lk 1:78). Het is “[het] hart van Christus Jezus” (Fp 1:8).

2. “Goedertierenheid” is de volheid van goedheid die voortkomt uit innige ontferming.

3. “Nederigheid” is een houding die je past tegenover God en mensen. De Heer Jezus roept op dit van Hem te leren (Mt 11:29; Fp 2:3).

4. “Zachtmoedigheid” komt tot uiting wanneer je onrecht verdraagt en niet je recht opeist (Nm 12:3). In de wereld staat zachtmoedigheid voor het niet doorzetten, het erbij laten zitten. Zachtmoedigheid is het tegendeel van zelfbewustzijn en eigen belang.

5. “Lankmoedigheid”, of geduld, is het volhardend verdragen van het kwaad. Het is het geestelijk vermogen kwaad te incasseren, zonder dat er directe vergelding plaatsvindt of geëist wordt.

Ko 3:13. De uitdagingen om de voorgaande kenmerken, waarin Christus zichtbaar wordt, te laten zien, vind je overal in de wereld. De nu volgende kenmerken komen meer openbaar in je verhouding tot medegelovigen die het je wel eens lastig maken. Door het woord “elkaar” moet je direct beseffen dat dit ook op jou slaat. Jij bent voor een ander misschien wel eens een lastige medegelovige.

“Elkaar verdragend” betekent dat je niet direct je commentaar levert op ‘de ander’ als die weer eens op zijn of haar eigenaardige manier iets doet of voorstelt. Wees terughoudend tegenover elkaar.

Is ‘verdragend’ meer passief, het volgende, “elkaar vergevend”, is vooral actief. Als je met anderen omgaat, is het onvermijdelijk dat jij hun en zij jouw fouten leren kennen. Er kan dan zomaar een situatie ontstaan waarbij de verwijten over en weer vliegen. De vrede in de gemeente is dan snel zoek. De oplossing is vergevingsgezind te zijn. Dan zul je een verwijt aan jou niet met een verwijt aan het adres van de ander beantwoorden.

De norm voor vergeving is Christus. Kijk naar Hem, wat Hij jou allemaal vergeven heeft. Neem de gelijkenis ter harte die Hij heeft uitgesproken over vergeven (Mt 18:21-35). Je zult zien dat het op te brengen is, dat je kunt vergeven.

Ko 3:14. Paulus is nog niet klaar met het aanreiken van de ‘kledingstukken’. Er hoort nog iets bij wat alles omsluit, wat al die kledingstukken als een soort gordel bij elkaar houdt en dat is “de liefde”. Daarbij is liefde de deugd die niet alleen alle voorgaande deugden samenhoudt, maar ze ook vervolmaakt of tot volle rijpheid brengt.

De genoemde kenmerken zijn geen aangeleerde eigenschappen, maar komen uit de liefde voort. Niets is volmaakt in ons gedrag tegenover anderen zonder de Goddelijke liefde die zich uit in broederliefde (2Pt 1:7). Daarom is liefde de band van de volmaaktheid. Jij bent in staat om die band om te doen omdat je de Goddelijke natuur hebt ontvangen (2Pt 1:4) en de natuur van God is liefde (1Jh 4:8). Als deze band van de liefde door iedere gelovige gedragen wordt, zal die de gelovigen ook onderling samenbinden.

Ko 3:15. De kleding is aangetrokken. Alles zit op zijn plaats. Je kunt de deur uit, je kunt je te midden van anderen begeven en je kleding laten zien, in de wereld en te midden van de gelovigen. Je bent niet geroepen om ermee te pronken, maar in deze kleding zal je leven een getuigenis zijn van Christus. Om dat op de juiste wijze te kunnen geven is het nodig dat “de vrede van Christus” in je hart heerst. Al je handelingen, woorden en gedachten zullen in een atmosfeer van vrede plaatsvinden.

De aard van de vrede is die van Christus. Daarover sprak Hij in de opperzaal als “Mijn vrede” (Jh 14:27). Het is de rust van hart en geest die voortkomt uit een volledig vertrouwen in de liefde van de Vader en een volledige onderwerping aan Zijn wil. In die vrede wandelde Hij op aarde.

Als die vrede heerst in jouw hart en in die van de gelovigen met wie je samenkomt en samenleeft, beantwoordt dit aan de roeping om één lichaam te zijn. Door het ontbreken van het lidwoord voor ‘lichaam’ lijkt het hier namelijk om de plaatselijke gemeente te gaan.

De nadruk ligt daarom niet zozeer op de persoonlijke vrede die je mag ervaren als je je weg met de Heer gaat. Het gaat meer om de vrede die jouw gezindheid en goede wil in de omgang met anderen bepaalt. Het gaat om het ene lichaam. Als de leden aan Hem onderdanig zijn, moet de vrede die Hij aanreikt hun omgang onder elkaar bepalen. Je zult niets doen waardoor die vrede wordt verstoord. Door deze voorstelling van zaken is het duidelijk dat het niet de bedoeling is je in een isolement terug te trekken, om zo met niemand ruzie te krijgen.

Dankbaarheid is een belangrijk ‘handelsmerk’ van de christen die in alle dingen de hand van zijn Vader ziet. Het behoort hem voortdurend te karakteriseren en bij iedere gelegenheid tot uitdrukking te komen. Het is een opdracht om dankbaar te zijn. Het is iets waarin je je moet oefenen.

Van alle mensen op aarde hebben christenen wel de meeste reden om dankbaar te zijn. Wie ondankbaar is, is ver van God. Dankbaarheid is niet afhankelijk van de omstandigheden. Dat laat Paulus zelf hier wel zien, door vanuit zijn gevangenschap hiertoe op te roepen. Ik denk dat zijn hart, nadat hij dit alles zo heeft opgeschreven, ook is overlopen van dankbaarheid.

Na alles wat je hebt gezien – je positie voor God, de vergeving die je in Christus hebt ontvangen, de vrede van Christus die je deel is, de eigenschappen van de Heer Jezus –, moet het niet moeilijk zijn om gehoor te geven aan de oproep om dankbaar te zijn.

Alles heeft betrekking op Christus. Het gaat erom Hem in alles te laten zien. Alles wat daarvoor nodig is, heb je in Christus ontvangen. Wat een vreugde moet Gods hart vervullen als Hij Christus herkent in jouw leven en in dat van de gelovigen met wie jij samenkomt en samenleeft.

Lees nog eens Kolossenzen 3:11-15.

Verwerking: Leer uit je hoofd wat je aan moet doen en vraag de Heer je te helpen die kenmerken te vertonen.

Copyright information for DutKingComments