‏ Deuteronomy 1:17

De aanstelling van leiders

Op dezelfde tijd dat God over het erfdeel sprak, moest Mozes met hen spreken over hun moeiten die hij niet alleen kon dragen en over hun ruzies. Het gaat hem net als de briefschrijver Judas die graag had willen “schrijven over onze gemeenschappelijke behoudenis”, maar gedwongen werd “te schrijven met de vermaning om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd” (Jd 1:3).

Het volk was toegenomen in menigte. Daardoor namen ook de ruzies onder hen toe. Het is bij de gemeente niet anders (Hd 6:1). Om de moeilijkheden tussen de leden van Gods volk het hoofd te bieden stelde Mozes voor leiders aan te stellen. Het volk vond dat goed. Zo werd de last verdeeld over meerderen. Als er geschillen waren, konden ze daarmee naar hun rechters.

De rechters moesten aan vier voorwaarden voldoen:

1. Rechtvaardig oordelen, ongeacht of dit een broeder of een vreemdeling was.

2. Oordelen zonder aanzien des persoons, geen rekening houden met iemands positie.

3. Oordelen zonder angst voor menselijke vergelding, zich bewust dat zij namens God recht spraken.

4. Erkennen dat er ook te zware zaken zijn (eigen zwakheid en beperking) die ze dan bij Mozes mochten brengen.

Ook in de gemeente zijn er leiders, dat zijn gelovigen die verantwoordelijkheid hebben gekregen (1Th 5:12-13). Zoals Mozes hen in Israël aanstelde, zo doet nu de Heer Jezus dat. Zulke gelovigen zullen voldoen aan de vier genoemde voorwaarden. Het is goed met bepaalde zaken naar zulke gelovigen toe te gaan en hun raad te vragen. Er kunnen ook zaken zijn waarmee we direct naar de ware Mozes moeten gaan. Rechtszaken zijn het gevolg van de ruzies onderweg.

Copyright information for DutKingComments