Deuteronomy 22:4

Inleiding

Met dit hoofdstuk wordt een gedeelte van het boek afgesloten dat in Deuteronomium 12 is begonnen. Deuteronomium 12-22 zijn een uitwerking van de geboden die God heeft gegeven op de stenen tafelen. In het gedeelte van Deuteronomium 12:1-16:18 zien we een uitwerking van de geboden van de eerste tafel die de verhouding tussen God en de mens regelen. De tweede tafel gaat over de verhouding van de mens tot zijn naaste. Dat zien we in het gedeelte van Deuteronomium 16:18-22:30.

Zorg voor bezit van anderen

Hier zien we het omgekeerde van “u zult niet stelen”, namelijk dat we erop moeten toezien dat onze broeder niets kwijtraakt. Wat geldt voor het geval dat het een vijand betreft (Ex 23:4), geldt des te meer voor een broeder. Niet de letterlijke betekenis van de tien geboden en de uitwerking daarvan hebben voor ons de eerste betekenis, maar de geestelijke betekenis.

Drie keer lezen we in deze verzen over zich niet “aan [uw plicht] onttrekken” met betrekking tot de zorg van het bezit van een broeder. Het niet terugbrengen van iets dat onze broeder is kwijtgeraakt en dat wij zien, is hetzelfde als het stelen. Wij hebben de verantwoordelijkheid het terug te brengen. Het is een handelen naar het beginsel van Mattheüs 7 (Mt 7:12), met dit verschil dat hier niet wordt uitgegaan van onszelf, maar van onze broeder. Er is geen eigen belang in het spel. Uit alles spreekt de zorg voor de medebroeder of medezuster (vgl. Fp 2:21) en niet wat ons voordeel ervan is.

Een broeder die een rund of stuk kleinvee kwijt is, heeft minder om te offeren. We kunnen dat toepassen op een broeder die zijn dank is kwijtgeraakt. Hij heeft geen zicht meer op de zegening in de hemelse gewesten en ziet alleen zijn verwikkelingen in de aardse zorgen. We mogen hem zijn dankbaarheid om wat de Heer Jezus heeft bewerkt, teruggeven. Dat doen we door met hem daarover te spreken.

Veel christenen zijn het zicht op de hemelse zegeningen kwijt. Dat zijn zegeningen die verbonden zijn met de verheerlijkte Mens in de hemel en de inwoning van de Heilige Geest in de gemeente. Velen zijn – geestelijk gezien – ver verwijderd van de plaats waar de Heer Jezus in het midden is. Zij kennen die plaats van afzondering niet. Als wij hen ontmoeten, kunnen we hun dat teruggeven.

Als ze te ver weg zijn, kunnen we het bewaren in huis, als een beeld van de plaatselijke gemeente. Als zij in huis komen, als ze die plaats vinden nadat ze ernaar hebben gezocht, krijgen ze die zegeningen terug. Het zijn hun eigen en eigenlijke zegeningen. Wie ernaar op zoek gaat, zal ze weer vinden.

De ezel is een lastdier en stelt hier de dienstbaarheid aan Christus voor. De ezel die is kwijtgeraakt, spreekt ervan dat de dienst voor Christus niet meer wordt verricht. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een te drukke baan in de maatschappij of van het voorrang geven aan allerlei aardse zaken boven het dienen van Christus. Soms moeten anderen daardoor meer doen in het koninkrijk van God dan nodig zou zijn. Het teruggeven van de ezel stelt voor dat aan iemand weer het zicht wordt gegeven op zijn roeping tot dienstbaarheid.

Het kleed spreekt van het gedrag, wat de mensen van ons zien. Ook het christelijk gedrag kan verloren gaan. Het kleed stelt ook onze christelijke positie voor. Zo zijn we bekleed met de klederen van het heil en met de mantel van de gerechtigheid (Js 61:10). Velen kennen hun christelijke positie niet. We mogen hun daarover vertellen of wachten op de juiste gelegenheid daarvoor.

In Dt 22:4 zijn ezel en rund beide een beeld van dienstbaarheid (Dt 22:10). Iemand die een dienst voor Christus wil doen, kan daaronder zo gebukt gaan, dat hij bezwijkt en het opgeeft. Als we dat zien, moeten we hem niet nog meer lasten opleggen. Het is belangrijk hem te bemoedigen en overeind te helpen.

Copyright information for DutKingComments