Deuteronomy 22:5-12

Kledingvoorschrift

In de Dt 22:5-12 gaat het om de natuurlijke aspecten van ons bestaan. Het eerste aspect is het onderscheid tussen man en vrouw. God wil dat dit zichtbaar is in de positie die ze beiden innemen en in het gedrag van beiden, waarvan de kleren spreken. Het gaat om de uiterlijke openbaring, van het gedrag dat door anderen wordt waargenomen.

Het is waar dat in Christus ”geen man of vrouw” is (Gl 3:28). Dat betreft de positie in Christus voor God. Hier gaat het om het gedrag in de wereld, om de scheppingsorde van God. Daarmee hebben de gelovigen ook te maken: “Maar ik wil dat u weet, dat Christus is het Hoofd is van iedere man, en de man [het] hoofd van [de] vrouw” (1Ko 11:3).

Het is voor God een gruwel als het onderscheid in de openbaring naar buiten toe verdwijnt. Ieder heeft van God zijn en haar speciale plaats gekregen. De een mag niet gaan staan op de plaats die God aan de ander heeft gegeven. Het gaat om de volledige openbaring die bij de man of de vrouw hoort, maar die bij de ander te zien is. Deze rolwisseling is voor God een gruwel.

God wil dat in Zijn huis rekening wordt gehouden met het verschil in gedrag tussen mannen en vrouwen. In de gedragsregels die Hij voor Zijn huis heeft gegeven (1Tm 3:15), komt dit verschil duidelijk tot uiting: “Ik wil dan dat mannen in elke plaats bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en twist. Evenzo dat vrouwen zich tooien in waardige kleding met bescheidenheid en ingetogenheid, niet met haarvlechten en goud of parels of kostbare kleding; maar – zoals het vrouwen past die belijden godvrezend te zijn – door goede werken. Een vrouw moet zich stil, in alle onderdanigheid laten leren; maar ik sta aan een vrouw niet toe dat zij leert of over een man heerst, maar zij moet stil zijn. Want Adam is eerst geformeerd, daarna Eva; en Adam werd niet verleid, maar de vrouw werd verleid en viel in overtreding” (1Tm 2:8-14). Het streven naar emancipatie in de wereld dat zich ook in de christenheid heeft genesteld, verandert niets aan deze aanwijzingen.

Nest met moeder en jongen of eieren

Door de toevoeging “opdat het u goed zal gaan en u [uw] dagen zult verlengen”, is er verband tussen dit voorschrift en het vijfde gebod, dat van het eren van vader en moeder. Bij het vijfde gebod wordt een gelijksoortige toevoeging gegeven (Dt 5:16). In de toepassing kunnen we hierin de verhouding zien tussen ouderen en jongeren in de gemeente. Er zijn vaders, jongelingen en baby's (1Jh 2:13). Oudere en jongere gelovigen zijn wel broeders van elkaar, maar er is ook onderscheid in geestelijke groei.

In dit voorschrift kunnen we iets leren van moederlijke gevoelens. God kent moederlijke genegenheden: “Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ík u troosten; ja, in Jeruzalem zult u getroost worden!” (Js 66:13). Ook de apostel Paulus en zijn medewerkers bezitten die: “Maar wij waren vriendelijk in uw midden, zoals een voedende moeder haar eigen kinderen koestert” (1Th 2:7). In de gemeente mogen die moederlijke gevoelens niet ontbreken. Het is Gods bedoeling dat moederlijke gevoelens zich vrij kunnen uiten en dat er van de vrucht van moederlijke gevoelens wordt genoten. Dat bevordert de kwaliteit en de duur van het leven in het land.

Een borstwering op het dak

Bij de bouw van een nieuw huis dient er aandacht te worden besteed aan de veiligheid van hen die in dat huis komen. De bouwer moet rekening houden met anderen. Hij moet ervoor zorgen dat bewoners en bezoekers van het huis niet verongelukken.

Moederlijke gevoelens mogen niet ten koste van de veiligheid gaan. Het maken van een borstwering op het dak van het huis – een verhoogd gedeelte om het dak heen, een veiligheidsmuur, om te voorkomen dat iemand van het dak afvalt – is evenzeer een activiteit die voortkomt uit de zorg van een moeder. We kunnen dat toepassen op de geestelijke activiteit bij het onderwijzen van gelovigen over hun gedrag in het huis van God. Het kan gelovigen betreffen die nieuw in een plaatselijke gemeente komen. Het kan ook gaan om het ontstaan van een nieuwe plaatselijke gemeente.

Er moet in die situatie rekening worden gehouden met gelovigen dat zij niet ten val komen. Paulus vermaant om geen aanstoot te geven, dat wil zeggen niets te doen waardoor een ander tot zonde verleid wordt (1Ko 8:9). Hij past dit ook op zichzelf toe (1Ko 8:13). Het hebben van een dergelijke gezindheid ziet toe op het welzijn van de ander, het zijn genegenheden waarin de ander centraal staat.

Wat niet samen mag gaan

In deze verzen gaat het over het verbod om zaken te vermengen die niet met elkaar vermengd mogen worden. Er worden drie zaken genoemd:

1. de wijngaard, die spreekt van vreugde,

2. het ploegen met een rund en een ezel tegelijk, dat spreekt van de dienst voor de Heer en

3. een kledingstuk van twee soorten stof, dat spreekt van gedrag.

We vinden hier beelden van wat Paulus in de tweede brief aan de Korinthiërs zegt: “Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welke gemeenschap heeft licht met duisternis? En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? en welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden?” (2Ko 6:14-16).

Het inzaaien heeft te maken met het uitstrooien van het Woord van God. “Het zaad is het Woord van God” (Lk 8:11). Het zaad moet zuiver en alleen Gods Woord zijn en mag niet worden vermengd met een woord van mensen. De prediking van het Woord moet evenwichtig zijn. Er moet bijvoorbeeld zowel over Gods liefde als over Gods heiligheid worden gesproken. Een eenzijdige prediking met alle nadruk alleen op Gods heiligheid of alleen op Gods liefde is verkeerd zaad.

Verkeerd zaad is bijvoorbeeld ook als tegen christenen wordt gezegd dat ze politieke verantwoordelijkheid moeten dragen. We moeten niet aan de ene kant de verdorvenheid van het vlees voorstellen en aan de andere kant wijzen op middelen die er in feite op neerkomen dat het vlees wordt opgeknapt.

Hier gaat het over het zaad voor een wijngaard. We zien hierin het beeld dat een juiste, evenwichtige prediking van het Woord de vreugde van de gemeenschap met God en de Heer Jezus, de Vader en de Zoon, zal bevorderen, en “onze blijdschap volkomen is” (1Jh 1:4). Om die ware blijdschap te kennen moet er alleen goed en onvermengd zaad, dat is “Gods levend en blijvend Woord” (1Pt 1:23), worden gezaaid.

Als er wel met twee soorten zaad wordt gezaaid, wordt de hele opbrengst heilig, dat wil zeggen dat die apart moet worden gehouden. De opbrengst is onrein, zoals andere vertalingen dit weergeven. De opbrengst moet buiten de consumptie worden gehouden en is een verliespost. De verwachte ‘vreugde’ is niet die waarin God kan delen.

Het ploegen met rund en ezel samen is verboden. Dat ziet op samen een werk voor de Heer doen. Een rund is een rein dier en een ezel is een onrein dier. De toepassing ervan zien we in het hierboven aangehaalde woord van Paulus in 2 Korinthiërs 6 (2Ko 6:14). Een gelovige kan niet samen met een ongelovige een werk voor de Heer doen.

Wol en linnen mogen niet samen worden gebruikt om er één kledingstuk van te maken (vgl. Lv 19:19; Zf 1:8). Wol is goed en linnen is goed, maar niet om met elkaar vermengd te worden. Linnen heeft te maken met de dienst in het heiligdom. We zien dat aan het linnen in de kleden en de voorhof van de tabernakel en de linnen kleren van de priesters (Ex 26:9; Ex 28:4b-5). In die dienst is echter voor de wol geen plaats (Ez 44:17).

Wol geeft de natuurlijke warmte van het dier weer. Natuurlijke gevoelens zijn niet verkeerd. Ze hebben hun eigen plaats, maar ze mogen geen rol spelen in wat met het heiligdom te maken heeft. Daar moet de dienst gebeuren volgens de gegevens van de Schrift en niet volgens de menselijke gevoelens. Het gaat niet om een dienst waar wij ons behaaglijk bij voelen, maar waar God Zich behaaglijk bij voelt. Daaraan wordt voldaan als we de aanwijzingen van Zijn Woord volgen.

Kwastjes op de hoeken van het bovenkleed

De vier hoeken aan het bovenkleed staan in verband met het geheel van onze handelwijze in alle kontakten die er zijn om daarin geestelijke vrucht voort te brengen. Hier is geen sprake van de blauwpurperen draad (Nm 15:38), want de voorschriften in dit boek hebben betrekking op het land en niet op de woestijn. We zijn hier niet meer in de woestijn, maar in het land. Geestelijk gesproken hebben we daarom de herinnering aan de hemel, de blauwpurperen draad, niet nodig. Als we hemelsgezind zijn, komt dat in ons hele handelen tot uiting.

Copyright information for DutKingComments