Ephesians 3:10
De onnaspeurlijke rijkdom van Christus
Ef 3:8. Het is treffend te zien hoe Paulus zichzelf hier noemt, gezien in het licht van deze brief. Dit is een brief van contrasten. Eerst is de mens geschilderd in zijn absolute verdorvenheid (Ef 2:1-3). Daar tegenover heb je gezien hoe de mens in Christus een geweldig verheven positie heeft gekregen. Dit contrast zie je ook in de bediening van Paulus geïllustreerd. Vroeger was hij een vervolger van de gemeente en daarmee van de Heer. En juist deze man, die de gemeente verwoestte, ontvangt de genade om de onnaspeurlijke rijkdom van Christus onder de volken te verkondigen. Daarom noemt hij zich “de allergeringste van alle heiligen”. Als hij denkt aan de inhoud van de boodschap die hij mag verkondingen, heeft dat zo’n invloed op hem, dat hij zich zo noemt. Dit is de houding die ieder past, die iets van de Heer te doen heeft gekregen – en wie heeft dat niet? Alles wat we van de waarheid verstaan, moet ons ertoe brengen steeds geringer over onszelf te denken. Als het gaat om deze prachtige dienst die hem is gegeven, vergelijkt hij zichzelf met “alle heiligen”. Aan hen is deze brief immers gericht (Ef 1:1) en aan hen deelt hij al dit moois mee. Hij stelt zich echter niet boven hen, maar juist onder hen. Deze houding zien we steeds bij Paulus. Als hij zichzelf vergelijkt met de andere apostelen, noemt hij zich “de geringste van de apostelen” (1Ko 15:9). Als hij zichzelf vergelijkt met de zondaars zegt hij: “Van wie ik de voornaamste ben” (1Tm 1:15). De waarheid die hij mag doorgeven, heeft invloed op zijn houding. Dat we de waarheid verstaan, moet een zaak van ons hart zijn en dan zien we ook onze eigen kleinheid. Als het alleen kennis is, raken we opgeblazen (1Ko 8:1). Paulus voelt zijn geringheid als hij de enorme omvang van zijn dienst ziet, “onder de volken”, en de alles te boven gaande inhoud ervan, “de onnaspeurlijke rijkdom van Christus”. Hij, en niemand anders, krijgt de opdracht om dingen te verkondigen – letterlijk: te evangeliseren – die zo rijk zijn, dat ze nooit ten volle door iemand kunnen worden nagespeurd. Ook hier gaat het weer om dé Christus, waarbij alle nadruk op Hem valt. Ef 3:9. Door de verkondiging van zulke verheven dingen wordt duidelijk – “in het licht gesteld” – wat tot dan toe in God verborgen is gebleven. Over de woorden ‘rentmeesterschap’ en ‘verborgenheid’ heb ik al wat gezegd bij de bespreking van de Ef 3:2-3 van dit hoofdstuk, waar deze woorden ook voorkomen. Door het uitoefenen van zijn dienst vervult Paulus zijn rentmeesterschap. Aan hem heeft God toevertrouwd wat Hij voordien alleen voor Zichzelf heeft gehouden: een geheim dat alleen de drie Personen van de Godheid kenden. Dan breekt het moment aan dat God met Zijn raadsbesluiten naar buiten komt. Paulus is het instrument dat God heeft uitverkoren om Zijn verborgenheid bekend te maken. Het doel van deze bekendmaking staat in Ef 3:10, maar eerst wordt nog iets van God gezegd dat je niet over het hoofd mag zien. Hij is “God, Die alle dingen geschapen heeft”. Hoe kan Paulus hier, terwijl we zoveel horen over de dingen van de hemel en de eeuwigheid, ineens verwijzen naar de schepping? Zeker, onze voeten staan daar nog wel, maar het gaat in deze brief tot nu toe toch over onze positie in de hemelse gewesten en onze zegeningen in en met Christus? Ook dat is waar. Maar juist omdat onze voeten nog in de eerste, de oude, schepping staan, hebben we daar nog alles mee te maken. God wil dat Zijn raadsbesluiten, die allemaal betrekking hebben op iets volkomen nieuws dat buiten de oude schepping om tot stand is gekomen, te midden van deze oude schepping gezien zullen worden. God heeft alle dingen geschapen om als een platform te dienen voor het tentoonspreiden van wat in Hem verborgen was. Hij had met de introductie van het nieuwe, het oude kunnen wegdoen. Hij had ook het nieuwe kunnen plaatsen naast het oude. Hij had het oude kunnen omvormen naar het nieuwe. Dat heeft Hij allemaal niet gedaan. Hij gebruikt het oude om daarin het volstrekt nieuwe, dat is Christus en de gemeente als volmaakt met elkaar verenigd, zichtbaar te maken. Ef 3:10. En dat niet straks pas, als in vervulling gaat wat we in Efeziërs 1 lezen (Ef 1:10), maar nu al, “opdat nu”. God heeft Zich in het verleden op bepaalde wijzen geopenbaard. Hij heeft dat gedaan in de schepping (Rm 1:20). Toch heeft Hij Zich daarin niet ten volle geopenbaard. Wat we daarin zien, is Zijn scheppingswijsheid. De engelen hebben die wijsheid gezien en erover gejubeld (Jb 38:7). Ze hebben ook gezien dat God mensen schiep, dat de mens de bijzondere aandacht van God genoot en dat Hij met die mens Zíjn wegen is gegaan. Ze hebben gezien en zich erover verwonderd hoe God met de opstandig geworden mens heeft gehandeld. Maar nu heeft diezelfde God iets laten zien wat eerst nog onbekend was en dat is dat Hij in de toekomst alles aan een Mens onderwerpt. De Mens aan Wie Hij dat doet, is nieuw, want die Mens is Christus en de gemeente. Dit was in Gods hart verborgen en wordt nu door het bestaan van de gemeente aan de engelen bekendgemaakt. De goede en boze engelenmachten, “de overheden en de machten in de hemelse [gewesten]”, hebben geen woorden voor wat ze aan wijsheid zien als ze naar de gemeente kijken. Deze wijsheid is zo uniek, dat zij alle andere wijsheden overtreft. Deze wijsheid is volkomen nieuw en niet slechts een nieuwe fase in de ontvouwing van Zijn wijsheden. Het is de “veelvoudige wijsheid van God”, dat wil zeggen een wijsheid in alle mogelijke heerlijke aspecten. En die wijsheid wordt gezien in hen die samen de gemeente vormen, niet in wat zij in zichzelf zijn, maar wat God van hen gemaakt heeft. Dat God almachtig en vrijmachtig is, wisten de engelen wel. Als God mensen boven de engelen wil zetten, is Hij vrij dat te doen, Hij is soeverein. Maar de wijze waarop God dat doet, openbaart Zijn wijsheid en dáárom gaat het hier. Hij handelt niet alleen in almacht, maar doet het ook op een volkomen rechtvaardige wijze en in overeenstemming met alles wat Hij in Zichzelf is: de volmaakte openbaring van liefde en licht. Als Hij de gemeente zo behandelt, is Hij daarmee niet onrechtvaardig tegenover een van Zijn andere schepselen of in strijd met iets wat bij Hem is. Engelen hebben in de schepping een hogere plaats dan mensen. Is het dan niet onrechtvaardig dat Hij nu nietige schepselen, die bovendien ongehoorzaam waren aan God en de Schepper naar het kruis hebben gebracht, een plaats geeft boven die engelen die Hem altijd trouw hebben gediend en nooit iets gedaan hebben wat Hij niet wilde? Nee, want het werk dat daarvoor nodig was, is door een Méns, Jezus Christus, verricht op het kruis van Golgotha. Daar heeft Hij geopenbaard dat God licht en liefde is. Hij heeft Gods haat tegen de zonde en Zijn liefde voor de zondaar in al de aspecten ervan getoond. Hij heeft daar alles hersteld wat door het werk van de satan en zijn engelen kapot was gemaakt. Hij heeft voor God de weg vrijgemaakt, zodat God al Zijn raadsbesluiten kan vervullen. God heeft Hem daarvoor beloond met een plaats boven alles, en daar de gemeente met Hem een gemaakt (Ef 1:20-23). De engelen zien dat en erkennen hierin Gods veelvoudige wijsheid. Lees nog eens Efeziërs 3:8-10.Verwerking: Waarvoor is de gemeente nu op aarde?
Copyright information for
DutKingComments