Ephesians 3:2
De verborgenheid van Christus
Efeziërs 3 is een soort tussenzin. Als je Ef 3:1 van dit hoofdstuk vergelijkt met het eerste vers van Efeziërs 4 (Ef 4:1), wordt dat duidelijk. Na in Efeziërs 1 over Gods raadsbesluiten te hebben geschreven en in Efeziërs 2 over de manier waarop God ons daaraan deel heeft gegeven, zou je mogen verwachten dat Paulus nu gaat vertellen wat dat allemaal voor je praktijk, je wandel, betekent. Het is alsof hij daaraan ook wilde beginnen in Efeziërs 3. Toch gebeurt het pas in Efeziërs 4. Daar begint hij met dezelfde woorden als waarmee hij Efeziërs 3 begint en dan volgen de vermaningen die horen bij het onderwijs dat hij in Efeziërs 2 heeft gegeven. Maar de Heilige Geest leidt hem ertoe eerst nog Efeziërs 3 te schrijven. Waarom? Om daarin uit te leggen dat aan hem, Paulus, de speciale bediening is toevertrouwd om “de verborgenheid van Christus” (Ef 3:4) bekend te maken. Die verborgenheid is geen vondst van hemzelf, maar is hem geopenbaard door God (Ef 3:3). In die verborgenheid gaat het erom dat Jood en heiden samen de gemeente vormen en als één lichaam verbonden zijn aan Christus. Het onderscheid tussen Jood en heiden is verdwenen. Ef 3:1. Hij begint met “ik, Paulus” en onderstreept daarmee het volstrekt unieke dat alleen aan hem geopenbaard is. Hij is de eerste mens die daarvan door God op de hoogte is gebracht. Het onderstreept ook het apostolisch gezag waarmee hij deze openbaring nu doorgeeft. Wat Paulus leert, staat volledig los van wat de Joden in het Oude Testament lezen. Dat klopt ook, want daar is niets te vinden van de dingen die je in Efeziërs 1-2 hebt gezien. De prediking van deze waarheid heeft van hem een “gevangene” gemaakt. Daarom schrijft hij dat hij een gevangene is “voor u, de volken”. Als hij in Handelingen 22 erover spreekt dat God wil dat hij naar de heidenen gaat, worden de Joden woedend en willen hem doden (Hd 22:22). Dat is niet gebeurd, maar het hele verhaal – te lezen in Handelingen 23-28 – eindigt ermee dat hij in Rome gevangenzit. Toch beschouwt hij zich niet als een gevangene van de keizer van Rome, maar als “de gevangene van Christus ”. Hierin zit de les dat wat er in ons leven ook gebeurt, wij alles mogen zien in verbinding met de Heer Jezus. Dat zal ons voor verbittering bewaren. Dan overwinnen we ook teleurstellingen. Paulus had erover kunnen gaan treuren dat hij niet meer actief voor zijn Heer bezig kon zijn. Maar wat zie je? Juist in zijn gevangenschap schrijft hij enkele brieven die wij in de Bijbel hebben. De brief aan de Efeziërs is er een van. Ef 3:2. Paulus is drie jaar in Efeze geweest (Hd 20:31). In die tijd zijn de Efeziërs bekend geraakt met “het rentmeesterschap” dat Paulus is toevertrouwd. Van het woord dat hier voor ‘rentmeesterschap’ wordt gebruikt, is het ons bekende woord econoom – letterlijk: een huisbestuurder – afgeleid. Een voorbeeld van zo iemand is Jozef, die bestuurder was van ‘het huis’ van Potifar en aan wie alle personen en goederen van Potifar waren toevertrouwd. Dit gegeven sluit aan op het vorige hoofdstuk, waarin sprake is van het huis van God. God heeft aan Paulus de goederen van dat huis, de wonderbare waarheden van dat huis, toevertrouwd. Hij mag in het huis van God, aan hen die de huisgenoten zijn, de goederen van dat huis in hun heerlijkheid voorstellen. Paulus is hiervan diep onder de indruk. Zijn bijzondere dienst maakt hem echter niet hoogmoedig. Hij wijst erop dat deze dienst die hem voor de gemeente is gegeven, voortvloeit uit “de genade van God”. Ook de hele inhoud van wat hem is toevertrouwd, bestaat uit deze genade. Het is goed steeds dit besef te hebben als je iets voor de Heer mag doen. Je mag het doen omdat je Zijn genade kent; deze genade is tevens wat je in je dienst aan anderen doorgeeft. Ef 3:3. “De verborgenheid” die God aan Paulus “door openbaring” is bekendgemaakt, is in het Oude Testament nog verborgen. Er zijn twee misverstanden denkbaar in verbinding met deze verborgenheid. Het eerste is te veronderstellen dat zij in de Schriften van het Oude Testament wel verborgen aanwezig was en dat nu door de Heilige Geest aan Paulus wordt getoond waar hij die kan vinden. Zo is het niet. Het is niet iets dat in het Oude Testament verstopt zit. Verborgenheid betekent hier letterlijk ‘mysterie’. Het was onbekend voor de grootste profeet. Hij had het ook nooit kunnen ontdekken, want het was er eenvoudig niet in aanwezig. Het tweede misverstand is om te veronderstellen dat het ook voor ons nog steeds een verborgenheid is. Als we dat menen, gaan we voorbij aan de openbaring ervan. Vaak is het ook een excuus om je er maar niet al te zeer in te verdiepen, want je kunt het toch niet begrijpen; het is immers een verborgenheid. Soms wordt dan zelfs een beroep gedaan op 1 Korinthiërs 2 (1Ko 2:9), terwijl het daaropvolgende vers gemakshalve vergeten wordt (1Ko 2:10). Het is echt zo, dat het aan de ene kant iets is wat van eeuwigheid af verborgen is geweest in God (Ef 3:9) en aan de andere kant nu is bekendgemaakt, eerst aan Paulus en daarna door hem aan jou en mij en elk lid van de gemeente! Hierover heeft Paulus “tevoren in het kort geschreven”. Daarmee doelt hij op wat hij in de vorige hoofdstukken daarover heeft doorgegeven. Ef 3:4. Wat hij zojuist heeft gezegd, legt hij ter beoordeling voor aan de lezers. Zij kunnen hieruit opmaken dat hij schrijft met kennis van zaken. Het klinkt eenvoudig, maar je kunt je pas een oordeel vormen over wat Paulus schrijft, als je leest wat hij schrijft. Zo zegt hij dat tegen de Efeziërs, en ook tegen ons. Lezen wil dan ook meer zeggen dan alleen letters zien. Lezen is de boodschap in je opnemen, proberen te begrijpen wat de schrijver zegt. In dit geval is een goede, geestelijke gezindheid absolute voorwaarde. Let wel: het gaat niet om een intellectueel vermogen, maar om een hart dat ernaar verlangt de verborgenheid in zich op te nemen (Ef 1:17-18). Het gaat om niets minder dan de “verborgenheid van Christus”. Misschien zou je verwacht hebben dat hij nu gaat spreken over ‘de verborgenheid van de gemeente’ want dat is hier het onderwerp. Het gaat immers over het bijzondere karakter van de gemeente waarin Jood en heiden een gemaakt zijn. Toch gebeurt dat niet en schrijft Paulus over ‘de verborgenheid van de Christus’, zoals er letterlijk staat. Deze bijzonderheid laat ons de kern van de verborgenheid zien. Het is niet alleen dat de gelovigen uit Joden en heidenen aan elkaar verbonden zijn, maar ze zijn tot één lichaam gemaakt. Het gaat hier om de eenheid tussen het Hoofd in de hemel en de leden op aarde. God heeft het voornemen gehad ons aan elkaar, maar bovenal ons samen aan het Hoofd, Christus, te verbinden. Het was Zijn voornemen om aan Christus een lichaam te geven. In Efeziërs 5 zien we in een ander beeld wat die verborgenheid is, namelijk dat van een huwelijk: “Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de gemeente” (Ef 5:32). Als er sprake is van ‘de Christus’, is dat omdat God alle nadruk op Hem wil leggen. Daarmee stemmen jij en ik van harte in! Het gaat om Hém. Lees nog eens Efeziërs 3:1-4.Verwerking: Wat stelt het ‘rentmeesterschap’ van Paulus voor en wat is ‘de verborgenheid’?