‏ Ezekiel 48

Inleiding

Nu de grenzen van het beloofde land zijn vastgelegd, kan de profeet gaan spreken over de verdeling van het land onder de twaalf stammen. Net zoals er een nieuwe uittocht (Ez 20:32-38) en een nieuw verbond (Ez 34:23-30; Ez 37:21-28) zullen zijn, zo zullen er een nieuwe verdeling en toewijzing van het land aan de verschillende stammen zijn. Het volk zal met grote vreugde erkennen dat de HEERE die verdeling en toewijzing Zelf doet: “Hij kiest voor ons ons erfelijk bezit uit: de trots van Jakob, die Hij heeft liefgehad” (Ps 47:5).

Bij de verdeling van het land zien we drie grote delen:

1. een noordelijk deel voor zeven stammen,

2. een middendeel als offer voor de HEERE,

3. een zuidelijk deel voor vijf stammen.

In het middendeel ligt een gebied van 25.000 x 25.000 el met daarin

1. een noordelijk deel voor de priesters en de tempel,

2. een middendeel voor de Levieten,

3. een zuidelijk deel voor de stad en voor hen die de stad dienen,

4./5. links en rechts van dit driedelig gebied een gebied voor de vorst.

Nieuwe verdeling van het noorden

In deze verzen worden zeven stammen genoemd die allemaal ten noorden van het heilige gebied liggen. Het gebied van de stammen bestaat uit een rechte strook land die over de hele breedte van het land van oost naar west loopt. De stammen van de noordelijke helft worden in volgorde van noord naar zuid genoemd.

Juda is de zuidelijkste stam van het noorden en Benjamin de noordelijkste stam van het zuiden (Ez 48:23). Deze twee stammen liggen centraal in het land.

Het hefoffer voor de HEERE

In deze verzen wordt herhaald wat ook in al bij de beschrijving van de tempel is gezegd (Ez 45:1-6). Hier gebeurt het in verbinding met de verdeling van het land onder de twaalf stammen. De HEERE laat zien dat Hij ook bij de verdeling van het land Zijn recht op het land laat gelden. Als Schepper behoort de hele aarde Hem toe (Ps 24:1-2). Hij zegt ook uitdrukkelijk in de wet dat het land Hem toebehoort (Lv 25:23). Hij heeft een deel van het land als hefoffer voor Zichzelf bestemd. Dat deel wordt in de eerste plaats toebedeeld aan de priesters (Ez 48:10). De reden daarvoor is dat zij in directe verbinding met het heiligdom staan waar zij hun dienst verrichten in de tegenwoordigheid van de HEERE.

De priesters worden nader aangeduid als de zonen van Zadok (Ez 48:11). Zij krijgen deze voortreffelijke plaats vanwege hun uitmuntende trouw aan de HEERE in een tijd dat het hele volk, inclusief de Levieten, van Hem is afgedwaald. Zij krijgen de heffing van het land voor de HEERE toebedeeld dat voor hen “allerheiligst” zal zijn (Ez 48:12). Zij hebben zich die positie waardig gemaakt. Hun gebied grenst aan het gebied van de Levieten.

De Levieten krijgen na de priesters een deel van het gebied toegewezen dat als hefoffer aan de HEERE is gegeven (Ez 48:13). Hun gebied grenst aan het gebied van de priesters en loopt er parallel aan. Geestelijk toegepast wil dit zeggen dat het brengen van offers (priesterdienst) parellel loopt aan het onderwijs dat leraren van het Woord uit de Schrift geven (Levietendienst). Het sluit erop aan en is ermee in overeenstemming.

Aan de Levieten worden niet zozeer hun voorrechten voorgehouden, maar meer hun verantwoordelijkheden (Ez 48:14). Ze mogen geen enkele actie ondernemen die erop uitloopt dat hun land in andere handen overgaat. Ze moeten zich goed bewust blijven dat hun land “heilig voor de HEERE” is, wat betekent dat ze alleen het vruchtgebruik ervan mogen genieten.

De stad en haar gebied

Ook in deze verzen wordt herhaald wat al is gezegd bij de beschrijving van de tempel (Ez 45:7-8), maar wordt het nu gezegd in verbinding met de verdeling van het land. De stad die in dit gedeelte van het hefoffer voor de HEERE ligt, behoort geen enkele stam speciaal toe, maar is van alle stammen (Ez 48:15; Ez 48:19). Elke stam mag mensen sturen om de stad te dienen. Zo mag het ook in de gemeente zijn. Iedere gelovige mag zijn medegelovige dienen.

De afmetingen van de stad zijn vijfenveertighonderd el in het vierkant (Ez 48:16). Om de stad heen ligt een stuk weidegrond van tweehonderdvijftig el aan elke zijde (Ez 48:17), wat het totaal op vijfduizend el (= 2,625 km) in het vierkant brengt (Ez 48:15).

Het hele gebied van de stad is vijfentwintigduizend el (= 13,125 km) breed: de stad vijfduizend el (= 2,625 km) met zowel naar het oosten als naar het westen nog een gebied van tienduizend el (= 2x5,25 km) (Ez 48:18). Er wordt de nadruk op gelegd dat het gebied “evenwijdig aan het heilige hefoffer” loopt.

Het heilige hefoffer

Het gebied van het heilige vierkant van vijfentwintigduizend keer vijfentwintigduizend el bevat de in de vorige verzen genoemde drie stroken: voor de priesters (tienduizend el), voor de Levieten (tienduizend el) en voor de stad (vijfduizend el). Omdat van het gebied van de stad staat dat het “niet-heilig” gebied is (Ez 48:15; vgl. Ez 42:20), wordt hier nog nadrukkelijk gezegd dat de stad én het gebied van de stad wel bij het “heilige hefoffer” horen (Ez 48:20).

Er is nog een gebied ten westen en een gebied ten oosten van het heilige vierkante gebied dat als hefoffer voor de HEERE bestemd is (Ez 48:21). Deze beide gebieden zijn voor de vorst. Het heilig hefoffer en het tempelheiligdom liggen tussen de beide gebieden van de vorst in, wat diens directe betrokkenheid aantoont.

Ook de locatie “van het bezit van de Levieten en het bezit van de stad” wordt aan het gebied van de vorst verbonden. Er wordt gezegd dat het “ligt te midden van dat wat van de vorst is” (Ez 48:22). Dit geeft aan dat er een nauwe verbinding is tussen het gebied van de vorst en dat van de Levieten en het volk.

Nieuwe verdeling van het zuiden

In de Ez 48:23-28 volgt nu de verdeling van het land van de overige vijf stammen. Deze stammen liggen ten zuiden van het heiligdom en het gebied dat als hefoffer voor de HEERE is. Evenals de stammen ten noorden ervan krijgen ook deze stammen een strook land over de hele breedte van het land, van oost naar west. Ook deze stammen worden genoemd in volgorde van noord naar zuid.

De verdeling van het erfelijk bezit van de stammen van Israël besluit met de opmerking dat elke stam zijn gebied toevalt en toebedeeld wordt (Ez 48:29). Op welke wijze het doen toevallen van het erfelijk bezit gebeurt, wordt niet vermeld.

Voor ons is het ook belangrijk het deel te aanvaarden dat ons is toebedeeld door de Heer en Zijn Geest en daarbij vervolgens ook te blijven (Rm 12:3; 1Ko 12:14; 18-20; 27; 2Ko 10:12-18; Ef 4:7). Wanneer wij ons houden aan wat wij aan geestelijke gaven hebben ontvangen, wat de Heer ons heeft toebedeeld, zal ons dat enerzijds voor laksheid en anderzijds voor heersen over anderen bewaren. Het houdt in dat we anderen respecteren in wat hun gegeven is. We mogen dienen met wat we zelf hebben gekregen en we mogen ons laten dienen door wat anderen hebben gekregen.

De poorten van de stad

De beschrijving van de tempel en het land in het vrederijk besluit met een beschrijving van “de uitgangen van de stad” en de vermelding dat “aan de noordzijde … de maat vijfenveertighonderd” el lang is (Ez 48:30). Deze lengte geldt vervolgens ook voor de oostzijde (Ez 48:32), de zuidzijde (Ez 48:33) en de westzijde (Ez 48:34). Op de uitgangen, die vervolgens “poorten” worden genoemd, staan “de namen … van de stammen van Israël”, dat wil zeggen van alle twaalf stammen (Ez 48:31a; vgl. Op 21:12). Dat geeft aan dat de stad het eigendom is van alle twaalf stammen. Het is de stad van het ware volk van God. De stad is de hoofdstad van alle stammen. Dat er sprake is van “uitgangen”, bepaalt ons erbij dat de stad het centrum van zegen is van waaruit naar elke stam zegen gaat.

De opsomming van de uitgangen (Ez 48:30-34) begint met de noordzijde, net zoals dat gebeurt met de stammen van het land (Ez 48:1-7). Elk van de vier zijden van de stad heeft drie uitgangen, zodat de hele stad er twaalf heeft. Opmerkelijk is dat er sprake is van “de Levipoort” (Ez 48:31). Dat kan, omdat er ook een “Jozefpoort” is (Ez 48:32), waarin de stammen Efraïm en Manasse, de zonen van Jozef, samengevoegd zijn.

De opsomming begint met de “drie poorten naar het noorden: één de Rubenpoort, één de Judapoort [en] één de Levipoort” (Ez 48:31b). De namen die worden genoemd, zijn die van de zonen van Lea. Zij worden in de zegen van Mozes ook het eerst genoemd (Dt 33:6-8). Ruben is de eerstgeborene in leeftijd, Juda is de koningsstam en Levi is door God gekozen om Hem te dienen in plaats van de eerstgeborenen.

Dan volgen de poorten aan de oostzijde: “één de Jozefpoort, één de Benjaminpoort [en] één de Danpoort” (Ez 48:32). Jozef en Benjamin zijn de twee zonen van Rachel. Dan is de oudste zoon van de slavin van Rachel.

Vervolgens worden de namen van de poorten aan de zuidzijde genoemd: “één de Simeonpoort, één de Issascharpoort [en] één de Zebulonpoort” (Ez 48:33). Dit zijn de namen van de drie andere zonen van Lea.

Als laatste krijgen we de namen van de poorten aan de westzijde: “één de Gadpoort, één de Aserpoort [en] één de Naftalipoort” (Ez 48:34). Dit zijn de namen van de drie andere zonen van de twee slavinnen.

De naam van de stad

Nadat de namen van de poorten van de stad, die van heel Israël is, zijn genoemd, krijgt de stad ten slotte zelf een naam. Door die naam wordt de stad verheven tot de hoogste staat, de staat van de stad van God. In de laatste woorden van dit boek wordt in de naam van de stad het doel dat Gods met Israël en met de mensheid heeft, prachtig samengevat.

Zoals God in het midden van het verzamelde en vernieuwde Israël zal wonen, zo zal het ook in de eeuwigheid zijn. Dan zal God bij de mensen op de nieuwe aarde wonen (Op 21:3). In de tijd van de gemeente op aarde, dat is nu, woont God door Zijn Geest in Zijn verlosten (Rm 8:11) en in Zijn gemeente (Ef 2:22).

Opmerkelijk is nog dat in Ezechiël 40-48 de naam Jeruzalem niet wordt genoemd. Er wordt gesproken over “de stad”. Het is Jeruzalem in het vrederijk, een Jeruzalem zonder muren, want de HEERE Zelf zal een muur van vuur rondom haar zijn (Zc 2:4-5). De stad doet denken aan de stad die Abraham in het geloof verwachtte: “De stad die de fundamenten heeft, waarvan God Ontwerper en Bouwmeester is” (Hb 11:10). De naam van de stad lezen we hier: “DE HEERE IS DAAR”. Zijn Naam is voor altijd aan die stad verbonden.

Summier overzicht toekomstige gebeurtenissen

Inleiding

Onderstaand overzicht is niet meer dan een poging aan de hand van een aantal Schriftgegevens een volgorde te ontdekken in de gebeurtenissen in de eindtijd. Het gaat om gebeurtenissen die direct voorafgaan aan en direct volgen op de grote gebeurtenis van de komst van de Heer Jezus. De plaatsen van handeling zijn Israël en de landen daaromheen ofwel het Midden-Oosten.

Het onderstaande overzicht pretendeert niet te zeggen dat de volgorde precies zo is als daarin wordt weergegeven. Soms vallen gebeurtenissen samen, soms liggen gebeurtenissen zo dicht bij elkaar, dat het moeilijk is om vast te stellen wat de juiste volgorde is. Wel is er een algemene lijn te ontdekken in “wat spoedig moet gebeuren” (Op 1:1).

Voor een gezonde studie van de profetie geeft Petrus aan het slot van hoofdstuk 1 van zijn tweede brief nog een belangrijke aanwijzing: “Weet dit eerst, dat geen profetie van [de] Schrift een eigen uitlegging heeft” (2Pt 1:20). Hij zegt hier dat we in de eerste plaats (“weet dit eerst”) een profetie niet op zichzelf moeten bekijken, maar altijd in verbinding met andere profetieën. Dit betekent dat we altijd Schrift met Schrift moeten vergelijken.

Als we dat niet doen, is het gevaar groot dat we het profetische woord gaan manipuleren en naar onze eigen hand gaan zetten. We gaan het dan verklaren zoals het ons het beste uitkomt. De vervulling van de profetieën gebeurt op de wijze die in het Woord wordt vermeld en niet volgens eigen opvattingen. Dat betekent ook dat we de tekstverwijzingen ook moeten zien in het verband van het bijbelboek waarin ze staan.

Het is dan ook zeer aan te bevelen om de teksten waarnaar na ieder punt wordt verwezen, na te lezen: “Zoek het na in het boek van de HEERE en lees” (Js 34:16). In veel gevallen zijn er nog meer teksten die het betreffende punt kunnen verduidelijken, maar de genoemde teksten spreken mijns inziens het duidelijkst.

Het middelpunt van de profetie is een Persoon: de Messias. Het gaat om Zijn komst in de wereld. De Schrift laat ons twee komsten van de Messias zien. Zijn eerste komst ligt achter ons. Hij is gekomen als de lijdende Messias. Zijn tweede komst ligt voor ons. Hij komt als de heersende Messias. De sleutel voor het juist begrijpen van de profetieën is Christus en Zijn lijden en de heerlijkheid die komt, want “het getuigenis van Jezus is de geest van de profetie” (Op 19:10b).

Overzicht

1. Hoewel het nu geen toekomstige gebeurtenis meer is, is de oprichting van de staat Israël, in 1948, dat lange tijd wel geweest. Er wordt door de profeten over geschreven. De oprichting, in ongeloof, maar door de voorzienigheid van God, is een bewijs van de waarheid van het profetische Woord (Js 18:1-7; Ez 37:1-14).

NB Voordat de hierna genoemde gebeurtenissen zullen plaatsvinden, wordt eerst de gemeente opgenomen. Deze gebeurtenis wordt nergens in de profetieën genoemd. De opname van de gemeente, waarin geen onderscheid is tussen Jood en heiden (Ef 2:14; Ko 3:11), is in het Oude Testament een verborgenheid (1Th 4:14-18; 1Ko 15:51-54).

2. Een afvallig staatshoofd, de antichrist, krijgt de macht in Israël (Jh 5:43; Dn 11:36-39; Js 30:33; Zc 11:15-17; 1Jh 2:18; 22).

3. De antichrist sluit een beschermend verbond met de Europese Unie (Dn 9:27; Js 28:14-15; Js 57:9-11; Op 13:11-13).

4. De dictator van West-Europa wordt in Israël tot een afgod gemaakt (Mt 24:15; 2Th 2:4; Op 13:11-18).

5. De koning van het zuiden (Egypte) trekt tegen Israël op (Dn 11:40).

6. De Assyriërs overspoelen Israël. God gebruikt hen als Zijn roede om Zijn afvallige volk te tuchtigen; ze worden daarbij gesteund door Gog (Rusland) (Js 8:5-8; Js 10:5; 28-32; Js 28:2; 14-19; Dn 9:27; Zc 14:1-2; Dn 8:24).

7. De Assyriërs nemen Jeruzalem in en ook Egypte wordt overrompeld (Js 10:24; 32; Js 28:14-19; Dn 11:40-43; Zc 14:1-4).

8. De Europese legers snellen Israël te hulp vanwege het verbond tussen de dictator van Europa en de antichrist (Op 16:13-16; Op 17:7-14; Op 19:19).

9. De Heer Jezus daalt neer op de Olijfberg en trekt als een Held tegen Zijn vijanden ten strijde; dit is het begin van Zijn Davids regering (Zc 14:3-7; Hd 1:11; Ko 3:4).

10. De Europese legers worden in het noorden van Israël, in Harmagedon, door Christus vernietigd (Op 17:14; Op 19:11-19; Dn 2:34-35; 44-45; Dn 7:7-14).

11. De leiders van de opstand, het beest en de valse profeet, worden in de hel geworpen (Op 19:20-21).

12. Het teruggekeerde overblijfsel uit de twee stammen dat was gevlucht, verdrijft samen met de in Jeruzalem achtergebleven getrouwen de bezettingsmacht van de Assyriërs uit het land (Mi 5:4-5).

13. Door geruchten uit het oosten en noorden keert de hoofdmacht van de Assyriërs met de koning van het noorden uit Egypte terug naar Jeruzalem (Dn 11:44-45; Js 29:1-4).

14. Christus vernietigt in Edom, de grootste hater van Zijn volk, de heidenvolken die in Edom zijn verzameld (Js 63:1-6).

15. De Heer Jezus komt uit Edom (Js 63:1) naar Jeruzalem en vernietigt de Assyriërs en de koning van het noorden bij Jeruzalem (Js 10:5-27; Js 29:1-8; Js 30:27-33; Js 31:4-8; Dn 8:20-26; Dn 11:44-45).

16. De rest van de goddeloze Joden wordt omgebracht (Js 17:4-6; Zf 3:11; 15; Zc 13:8-9; Zc 14:1-15).

17. Het gelovig overblijfsel van de Joden wordt verlost (Js 10:20-27; Js 28:16; Js 29:1-8; Js 30:18-26; Mi 5:1-8; Zf 3:12-20).

18. Zij oordelen Jordanië, Arabië, de Palestijnen e.a. (Js 11:11-16; Jl 3:4-8; Zf 2:4-5; 8-9; 12-13).

19. Het overblijfsel van de tien stammen keert uit alle volken terug naar Israël (Mt 24:31).

20. Israël woont als één volk onder één Koning in vrede en veiligheid in het land (Ez 37:15-28).

21. De Russische machten met in hun gelederen de Perzen, Cusjieten en Puteeërs rukken tegen Israël op en worden op de bergen van Israël vernietigd (Ez 38:18-23; Ez 39:1-8).

22. Satan wordt voor duizend jaren gebonden (Op 20:1-3).

Toelichting: Het is niet eenvoudig om vast te stellen op welk moment de satan wordt gebonden. Het is mijns inziens het meest waarschijnlijk dat het op dit moment is, omdat met de verdelging van deze laatste vijandige machten het met zijn heerschappij over de wereld is afgelopen.

23. De Heer Jezus, gezeten op de troon van Zijn heerlijkheid op aarde, oordeelt de levende volken; begin van Zijn Salomo’s regering (Mt 25:31-46).

24. Duurzame vrede, Jeruzalem het centrum van de aarde (Js 2:1-5; Js 11:1-10; Js 35:1-10; Jr 30:1-24; Jr 31:1-40; Op 20:4-6).

25. Ook herstel voor Assyrië, Egypte, Jordanië en Perzië (Js 19:16-25; Jr 46:26-27; Jr 48:47; Jr 49:6; 39).

Copyright information for DutKingComments