‏ Genesis 31:36-42

Jakob maakt Laban verwijten

Als de zoektocht van Laban zonder resultaat blijft, wordt Jakob kwaad. Hij verdedigt zich en werpt Laban diens egoïstische gedrag voor de voeten. Dit zou niet nodig geweest zijn als hij alles rustig in Gods hand zou hebben gelegd. De Heer Jezus is ons voorbeeld. Hij heeft Zich [of: het] overgegeven aan Hem Die rechtvaardig oordeelt (1Pt 2:23). Als wij niet met de Heer leven, zullen we ons krachtig tegen valse beschuldigingen verweren. We zullen de ander verwijten gaan maken.

Zulke verwijten kunnen op zichzelf terecht zijn, zoals hier bij Jakob, maar onze boosheid heeft toch vooral te maken met onze eigen gekrenkte trots. We vergeten dan voor het gemak dat we zelf ook niet altijd correct hebben gehandeld en anderen hebben benadeeld. Die benadeling kan materieel, maar ook geestelijk zijn. We kunnen van een ander iets kwaads zeggen om er zelf beter uit te komen.

Uit wat Jakob zegt, en wat door Laban niet wordt tegengesproken, blijkt hij wel een harde werker geweest te zijn, iemand die veel inspanning heeft geleverd ter wille van zijn niet gemakkelijke baas. Hij heeft de kantjes er niet afgelopen of zijn baas bedrogen. Ook blijkt zijn grote geduld uit het verdragen van het vaak onrechtvaardige handelen van zijn baas Laban. Hij is niet in opstand gekomen, maar heeft zich aan het onrecht onderworpen (vgl. 1Pt 2:18). Daarbij heeft hij ook de ervaring opgedaan dat God hem recht heeft verschaft.

Jakob spreekt over God als “de God van mijn vader, de God van Abraham”, dat is de God op Wie Abraham heeft vertrouwd. Hij spreekt ook over God als “de Gevreesde van Izak”. Op het moment dat Jakob dit zegt, leeft Izak nog en uit zijn leven blijkt eerbied voor God.

Copyright information for DutKingComments