‏ Genesis 8

Het water zakt – De ark op de Ararat

God denkt aan Noach en daardoor aan alles wat met hem in de ark is. In Zijn toorn denkt Hij aan ontferming (Hk 3:2). Hier is Noach een beeld van de Heer Jezus. Zoals God hier aan Noach denkt, zal God ter wille van de Heer Jezus eenmaal een einde maken aan de grote verdrukking waarin het trouwe overblijfsel van Zijn volk zich zal bevinden. God denkt altijd aan Hem en in verbinding met Hem.

Persoonlijke toepassing: God denkt aan ieder van de Zijnen die in moeite en beproevingen is. Hij laat niet toe dat iemand boven vermogen wordt verzocht, “maar met de verzoeking zal Hij ook de uitkomst geven, zodat u ze kunt verdragen” (1Ko 10:13).

De wateren van het oordeel beginnen langzaam te zakken. God laat het water niet in één keer verdwijnen. Eerst komt de ark vast te zitten “op het gebergte van Ararat”. In de Statenvertaling staat “rustte”. Ararat betekent ‘heilige grond’. Daar is iemand door zijn bekering op terechtgekomen. In het leven van een mens die zich bekeert, is het eerste gevolg rust voor zijn geweten. Hij mag rusten in de wetenschap dat zijn zonden zijn vergeven. Dat wil niet zeggen dat alle gevolgen van zijn leven in de zonde direct weg zijn. Daar gaat vaak nog een zekere tijd overheen. Soms zijn bepaalde gevolgen zelfs blijvend.

Noach laat een raaf los

Noach opent het venster in de ark en laat een raaf los. Het venster boven in de ark is de enige opening (Gn 6:16) die geopend kan worden; de deur is gesloten en blijft nog gesloten. De opening boven in de ark stelt de verbinding met de hemel, met God, voor. Alleen door in verbinding met God te zijn kan duidelijk worden of de aarde droog is, of het water weg is, of het oordeel helemaal is uitgewoed.

Het lijkt erop dat de raaf tussen de ark en het water heen en weer is gevlogen, zonder weer echt in de ark te komen. Als het water eenmaal van de aarde is opgedroogd, komt de raaf niet meer naar de ark. De raaf is een onrein dier (Lv 11:13; 15). Het is een roofvogel die leeft van de dood. De raaf is een beeld van het vlees, de rusteloze, oude natuur van de gelovige.

Noach laat drie keer een duif los

Noach laat drie keer een duif los. De duif is een rein dier en is een beeld van de Heilige Geest, Die alleen rust kan vinden bij Christus (Mt 3:16) en bij de gelovige, omdat die Christus als zijn leven heeft (1Ko 6:19).

Als Noach haar de eerste keer loslaat, hoogstwaarschijnlijk zeven dagen na het uitzenden van de raaf – omdat er bij de tweede keer staat dat hij “nog eens zeven dagen” wacht (Gn 8:10) –, komt ze terug, omdat ze nergens rust kan vinden. De tweede keer, zeven dagen later, laat Noach de duif weer los. Dan komt zij terug met een afgebroken olijfblad. Dat wijst op nieuw leven.

In het leven van de gelovige zal geestelijke vrucht waarneembaar zijn. Gods doel is dat de nieuwe aarde, het nieuwe leven, vrucht voortbrengt, vrucht die is gewerkt door de Heilige Geest, de vrucht van de Geest (Gl 5:22). Deze vrucht zien we hier in het beeld van het afgebroken olijfblad van de olijfboom. De olijfboom brengt olie voort. Olie wordt later gebruikt voor de zalving van priesters, koningen en een enkele keer van een profeet. Zo wordt de gelovige gezalfd met de Heilige Geest, hij heeft de “zalving vanwege de Heilige” (1Jh 2:20; 27; 2Ko 1:21), waardoor hij de vrucht van de Geest kan voortbrengen.

Als Noach de duif voor de derde keer loslaat, komt ze niet terug. Nu weet hij dat de aarde droog is.

De aarde is weer droog

De aarde is weer droog. Deze toestand is bereikt na een proces. Zo gaat het ook in het leven van een gelovige. Zie ook de geestelijke toepassing van Genesis 1.

Uit de ark

Noach is op bevel van God in de ark gegaan (Gn 7:1). Nu gaat hij, samen met alles wat met hem in de ark is, op bevel van God uit de ark. Ze betreden een vernieuwde aarde (Ps 104:30b), om daar alle zegeningen die God er heeft klaarliggen in bezit te gaan nemen en te gaan genieten. De aarde wordt bevolkt met alles wat uit de ark komt.

Het leven van de gelovige die ‘op het droge’ is gekomen, ziet er ook zo uit. Hij gaat in nieuwheid van leven wandelen (Rm 6:4). Hij beziet nu alle dingen op een nieuwe, een geestelijke manier, zoals God het ziet. Dat is totaal anders dan vóór zijn bekering.

Een altaar en een offer

Het eerste wat Noach doet als hij de nieuwe aarde heeft betreden, is een altaar voor de HEERE bouwen en Hem offers brengen. Hiermee erkent hij dat God alle recht op de nieuwe aarde toekomt. Hij brengt brandoffers van alle reine dieren, dat zijn dieren die de mens later als voedsel worden gegeven.

Dit is de derde keer dat we over een voor God welgevallig offer lezen. De eerste keer is het een offer dat God brengt om de mens te bekleden, opdat deze voor Hem kan bestaan (Gn 3:21). De tweede keer is het Abel die een offer brengt (Gn 4:4). Hij is zich bewust dat hij alleen op grond van het bloed van een onschuldige door God kan worden aangenomen. Hier is het een brandoffer op een nieuwe aarde, gebracht op een altaar.

Een brandoffer is een offer dat uitsluitend voor God is (Lv 1:1-17). Het gaat helemaal in vuur en rook op, terwijl de geur ervan tot God opstijgt. Een altaar spreekt van aanbieden en aanbidding. De reine offers spreken van de Heer Jezus. Wij brengen een brandoffer als we aan God vertellen Wie de Heer Jezus voor Hem is, wat Zijn werk voor Hem betekent (Hb 13:15). Het brengen van een brandoffer vraagt van ons een begrip van de vreugde die God in de Heer Jezus heeft gevonden, van de eer die God door de Heer Jezus in Zijn werk op het kruis is gebracht.

Het brengen van een dergelijk offer is een uiting van het nieuwe leven bij iemand die tot bekering is gekomen en in nieuwheid van leven wandelt. Zijn hart gaat uit naar de Behouder. Zo iemand kan niet anders doen dan God op deze wijze eren. Dat wil hij in zijn persoonlijk leven doen en dat wil hij ook doen met andere gelovigen, als gemeente. Zulke aanbidders zoekt de Vader (Jh 4:23-24).

Het offer van Noach bestaat uit rein vee en rein gevogelte. Het reine vee spreekt van de Heer Jezus als Mens op aarde, het reine gevogelte spreekt ervan dat Hij de Mens is Die uit de hemel is gekomen.

Gods antwoord op het offer

Het is indrukwekkend om te zien wat de aangename geur van het brandoffer bij de HEERE doet. Er komen daardoor gedachten bij Hem op die Hij ons ook nog eens bekendmaakt, zodat Hij ons laat delen in wat Hem op grond van het offer bezighoudt.

Hij zegt bij Zichzelf dat Hij de aardbodem niet meer zal vervloeken vanwege de mens. De reden die Hij daarvoor geeft, is bijna dezelfde als die Hij in Genesis 6 heeft gegeven (Gn 6:5-7). Daar zegt Hij dat Hij de aarde zal verdelgen omdat de overleggingen van het hart van de mens alleen maar slecht zijn. En nu zegt Hij dat Hij vanwege precies dezelfde reden de aarde juist niet meer zal verdelgen. De oplossing zien we als we op de samenhang letten.

Het eerste wordt gezegd vóór de zondvloed, het tweede erna. Eerst komt het oordeel over de mens vanwege zijn boosheid. Na de zondvloed komt daarbij dat de HEERE in aanmerking neemt dat het hart van de mens slecht is “van zijn jeugd af”. Het slechte is de mens aangeboren en daardoor is hij des te meer afhankelijk van de genade van God. Daarom neemt God na de zondvloed een andere grond voor Zijn betrekking met de mens. Het oordeel heeft het hart van de mens niet veranderd, maar God ziet de aarde nu aan op grond van de aangename geur van het brandoffer.

De HEERE ruikt de aangename geur van het offer. “Aangename geur” is letterlijk ‘de geur die rust geeft’. God heeft Zijn vreugde en rust gevonden in het offer van de Heer Jezus, Zijn Zoon (Ef 5:2). Dat vindt Hij nog steeds, ondanks de onveranderlijkheid van de mens. Op grond van het offer zal Hij de aarde niet meer door water laten vergaan.

Door het werk van de Heer Jezus aan het kruis, dat altijd voor Gods aandacht staat, houdt God de kringloop van Gn 8:22 in stand. Op grond van dat werk laat God nog steeds “Zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Mt 5:45).

Copyright information for DutKingComments