Haggai 1:3-4

Het woord van de HEERE door Haggaï

Na de algemene aanduiding van het kwaad in Hg 1:2 die tijd krijgt om te bezinken, komt in Hg 1:3 nog eens het woord van de HEERE door Haggaï tot het volk. Er gaat kracht uit van deze hernieuwde aanduiding, die de tegenstelling met wat het volk zegt nog scherper doet uitkomen. Het volk zegt dit, de HEERE zegt dat. Het geeft aan hoezeer we onze eigen woorden moeten toetsen aan het Woord van God. Het Woord van God moet boven alles gaan.

Is het wel de tijd?

Als antwoord op wat het volk in Hg 1:2 zegt, stelt God een vraag die bedoeld is om hun geweten te raken en het zoeken van hun eigen belang bloot te leggen. Ze vinden dat het wel de tijd is om aan hun eigen huizen te bouwen, terwijl het werk aan de tempel, het huis van God, gestaakt is en “dit huis” nog “verwoest ligt”. De verwoeste toestand waarin het huis van God zich bevindt, steekt scherp af tegen hun huizen. Ze hebben van hun eigen huizen koningshuizen gemaakt (vgl. Jr 22:14; 1Kn 6:9). Jesaja spreekt over een dergelijke houding het ‘wee’ uit (Js 5:8). David laat een heel andere gezindheid zien (2Sm 7:1-2).

In zulke huizen wonen laat zien dat ze van welstand en behaaglijke levensomstandigheden houden. Deze houding zien we ook bij vleselijke christenen. Zij tonen geen enkele ijver of inzet voor Gods werk en Gods huis, maar zijn vol liefde voor zichzelf en hun eigen gemakken. Wat Gods hart bezighoudt, telt voor hen niet.

Copyright information for DutKingComments